De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 346]
| |
19
| |
[pagina 347]
| |
fase getreden en het zag ernaar uit dat we gauw een heruitgave van een christendemocratisch-liberale regering zouden kunnen installeren. Mijn mijmeringen over de regeringsformatie werden echter bruusk afgebroken door een dringende telefonische oproep van Pol Van Stallen, mijn woordvoerder. ‘Premier,’ zo klonk het onheilspellend. ‘Zet bij uw aankomst in Oostduinkerke onmiddellijk de televisie aan. Je zult zien dat de Bende opnieuw een vreselijke aanslag heeft gepleegd. Er is sprake van acht doden. De rijkswacht heeft de daders niet kunnen vatten.’ Achteraf zou blijken dat Brussel er pas na drie kwartier in was geslaagd het algemeen politiealarm af te kondigen. Kostbare tijd was daardoor verloren gegaan. Kortom, men had daar op een onvoorstelbare manier geblunderd.Ga naar eind127 De urgentie van de situatie drong pas goed tot me door toen ik in Oostduinkerke enkele persberichten doornam. De balans van de terreuraanslag was huiveringwekkend en de bevolking verkeerde in shock, temeer omdat de Cellules Communistes Combattantes in dezelfde week al vier bomaanslagen hadden gepleegd en bij een overval op een geldtransport twee doden waren gevallen. Hier moest krachtdadig worden opgetreden! Ik belegde meteen voor de volgende morgen een spoedvergadering van het nationale crisiscomité, met rijkswachtcommandant Bernaert en zes demissionaire ministers, waaronder minister van Binnenlandse Zaken Nothomb en minister van Justitie Gol. We concludeerden dat het zo niet langer kon. De situatie op vlak van criminaliteit was in ons land werkelijk onhoudbaar geworden. Er was sprake van een noodtoestand. | |
De criminele jaren tachtigDe aanslag in Aalst vormde het absolute dieptepunt in de golf van terreur die ons land in de eerste helft van de jaren tachtig teisterde: 25 bomaanslagen van de CCC, 28 moorden door de zogeheten Bende van Nijvel, de nooit opgehelderde bomaanslagen op synagogen, en het Heizeldrama met zijn 38 slachtoffers. Plet zijn getallen om stil van te worden. Telkens werden onschuldige burgers slachtoffer van deze dramatische gebeurtenissen. Met een verbijsterende willekeur kogelde de Bende van Nijvel klanten neer in de Belgische warenhuizen, twee plichtsbewuste brandweerlieden | |
[pagina 348]
| |
vielen onder de bommen van de CCC, en in het Heizelstadion waren het de vreedzame Juventussupporters die werden vertrappeld. En daar bleef het niet bij. Tijdens mijn vijfde regeerperiode kende de totale criminaliteit een stijging met bijna 150 procent en werd er meer dan een verdrievoudiging van de zware geweldsdelicten genoteerd.Ga naar eind128 Na de sociaaleconomische crisis werd ons land nu ook getroffen door een diepe morele crisis. Tegelijkertijd tastte, tragisch genoeg, een normvervaging de veiligheidsdiensten van de staat aan. Agenten raakten betrokken bij misdrijven die zich in een grote waas van geheimzinnigheid afspeelden: de onopgehelderde aanslagen op rijkswachtkolonel Herman Vernaillen en adjudant Guy Goffinon, de diefstal van een hoeveelheid gesofisticeerde wapens bij het Speciaal Interventie Eskadron van de rijkswacht, de affaire-François, extreem rechtse infiltratie bij de rijkswacht, het leger en de staatsveiligheid. Deze voorvallen brachten stuk voor stuk de wildste verhalen in de wereld, onder meer over het bestaan van een extreem rechts politienetwerk dat de ontwrichting van de democratische instellingen nastreefde en een staatsgreep beraamde.Ga naar eind129 De waarheid hieromtrent ben ik, net zoals mijn medeburgers, nooit te weten gekomen. Maar persoonlijk heb ik altijd vertrouwd op het respect van de ordediensten ten aanzien van onze Grondwet en onze parlementaire democratie. Dit alles was echter niet de voornaamste reden waarom het vertrouwen van de bevolking in de Belgische politiediensten in die periode zo sterk afnam. Dat was voornamelijk te wijten aan de manifeste onmacht die zij tentoonspreidden tegenover de terreuraanslagen van de Bende van Nijvel. Dit moordcommando, waarvan de leden duidelijk goed getraind bleken, had sinds maart 1982 zo'n zeventien bloedige hold-ups gepleegd. De overval in Aalst vormde de gruwelijke apotheose van deze aanslagenreeks. Hoezeer de ordediensten de bewaking in en rond de warenhuizen ook opdreven, de Bende wist telkens door de mazen van het net te glippen. Rijkswacht noch politie was bij machte haar ook maar iets in de weg te leggen of haar een beslissende slag toe te brengen. Bij achtervolgingspogingen werden ze steevast uit de wielen gereden en ook tijdens schietpartijen moesten ze het wat vuurkracht betreft afleggen tegen de gangsters.Ga naar eind130 Van het Bendeonderzoek maakten speurdersdiensten van de gerechtelijke politie en de Bijzondere Opsporingsbrigade een grote soep, zo bleek | |
[pagina 349]
| |
achteraf uit de besluiten van de parlementaire onderzoekscommissie.Ga naar eind131 Onderzoekspistes werden flagrant genegeerd, rechercheurs verdwenen plots uit het onderzoek en kroongetuigen vluchtten naar het buitenland of hulden zich in een merkwaardig stilzwijgen. Blijkbaar kon dat zomaar allemaal in het België van de jaren tachtig. Na drie jaar terreur en een bijzonder hoge dodentol slaagde Justitie er zelfs niet in het gerechtelijk onderzoek bij één rechter te centraliseren. Het bleef verspreid over verschillende onderzoekscellen die, liever dan eensgezind de strijd tegen de misdaad aan te vatten, elkaar beconcurreerden en informatie achterwege hielden. Het gevolg daarvan was dat de terroristen op vrije voeten bleven. Zoveel straffeloosheid veroorzaakte in de publieke opinie een schok van verontwaardiging waarvan de echo tot de dag van vandaag blijft nazinderen. Toen in augustus 1996 het Dutroux-schandaal losbarstte, werd bij de burger het onveiligheidsgevoel nog aangescherpt. | |
Veroordeeld tot rol van toeschouwerAan mijn opleiding en beroep als advocaat heb ik een bijzondere gevoeligheid overgehouden aan alles wat verkeerd loopt in het politionele en justitiële apparaat. Veiligheid en rechtszekerheid beschouw ik als de meest cruciale diensten die een fatsoenlijke democratie aan haar burgers moet verlenen. Dat er tijdens mijn premierschap op dat terrein heel wat ontspoorde, heeft mij sterk aangegrepen. Ik herkende mij in het onbegrip en de collectieve angst die zich van de bevolking meester maakten. Naarmate de terreur van de Bende in driestheid toenam en het falen van het veiligheidsapparaat scherper werd gesteld, kwam de regering steeds meer bloot te staan aan een aanzwellende golf van kritiek. Het gevaar bestond dat de bevolking het odium op ons zou afwentelen. Hadden wij immers de afgelopen jaren politie en gerecht niet verwaarloosd? En waarom nam de regering geen draconische maatregelen om de groeiende criminaliteit te bestrijden? Op al die dwingende vragen of interpellaties moest ik dan telkens antwoorden dat we in ons optreden werden beperkt door het principe van de scheiding der machten. Dat liet ons geen andere mogelijkheid dan de misdaadbestrijding integraal over te laten aan de gerechtelijke instanties. De | |
[pagina 350]
| |
Grondwet drong ons als het ware in de rol van toeschouwer, hetgeen mij zeer misnoegde omdat ik bij het aanzien van zoveel diabolisch geweld de reflex had ook op dit terrein initiatief te nemen. Misschien krijgt de lezer de indruk dat ik mijn eigen ministeriële verantwoordelijkheden in dit verband wil minimaliseren. Niets is minder waar. De scheiding der machten was nu eenmaal een muur waar wij niet omheen konden. We konden geen enkele controle of invloed uitoefenen op de politiediensten, tenzij via de begroting. De rijkswacht stond weliswaar onder voogdij van de ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Landsverdediging, maar het korps maakte van die driedubbele afhankelijkheid gebruik om de facto onafhankelijk te zijn. Bovendien werden we door de veiligheidsdiensten ook niet ingelicht over de stand van zaken in de betrokken dossiers.Ga naar eind132 Als men mij vraagt of de Bende van Nijvel wel heeft bestaan, dan kan ik daarop eigenlijk geen sluitend antwoord geven. De staatsveiligheid was de enige instantie die ons met gerechtelijke informatie bevoorraadde, zij het dan nog mondjesmaat en slechts occasioneel. In elk geval verhinderde het gebrek aan informatie ons lange tijd om de ernst van het veiligheidsprobleem voldoende in te schatten. Het belette ons ook een masterplan op te stellen om het veiligheidsapparaat via wetgevende weg te hervormen, zowat de enige manier waarop wij het tij konden keren. Eerlijkheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat ik bij aanvang van mijn vijfde regering in 1981 zodanig in beslag werd genomen door sociaaleconomische beslommeringen, dat de eerste terreurgolf van de Bende van Nijvel grotendeels aan mij voorbijging. Dat is het gevaar van de ivoren toren, waar niemand in de Wetstraat aan ontsnapt. Pas toen de politieke overheid in het najaar van 1984 zelf het doelwit werd van de CCC-terreur, kregen wij meer oog voor het ontspoorde misdaaddossier. Enkele maanden later begon de Bende van Nijvel trouwens met een tweede, veel bloediger aanslagenreeks, zodanig dat in het catastrofejaar 1985 niemand nog voorbij kon aan de explosie van het georganiseerde geweld. In de oorlogssfeer die er toen heerste, nam de regering enkele uitzonderlijke initiatieven, zoals ook op die moorddadige zaterdagavond in november 1985. Overigens, de poging die ik toen ondernam om de verschillende politiediensten tot een gemeenschappelijk optreden te engageren, mislukte omdat het mij aan een wettelijke basis ontbrak. Het crisisberaad was amper voorbij, of de betrokken instanties - rijkswacht, gerechtelijke politie en | |
[pagina 351]
| |
staatsveiligheid - trokken zich op hun eilandjes terug en zetten elk afzonderlijk hun onderzoek naar dezelfde zaak voort. Dat de resultaten uitbleven was dus niet verwonderlijk. | |
In vizier van de CCCAnders dan met de Bende van Nijvel beleefde ik de terreurgolf van de extreem linkse Cellules Communistes Combattantes op een geheel eigen manier. Als boegbeeld van de democratische rechtsstaat, waarvan de CCC de omverwerping nastreefden, voelde ik mij door hun maandenlange bommencampagne persoonlijk bedreigd. Enkele woorden over die gevaarlijke periode en mijn houding tegenover hun staatsterrorisme zijn hier dus zeker op hun plaats. Laat dit duidelijk zijn: de CCC waren geen onschuldige groep anarchisten die alleen maar wat materiële schade wilden aanrichten. De CCC waren een terroristische groepering die er wel degelijk rekening mee hield dat er bij haar acties burgerslachtoffers konden vallen. ‘Voor ons is een mensenleven van geen tel’, schreven ze ooit in een pamflet.Ga naar eind133 Daarmee gaven ze aan dat hun doel, de communistische structuurhervorming van de maatschappij, zelfs de meest extreme middelen heiligde. Van oktober 1984 tot december 1985 pleegden ze vijfentwintig bomaanslagen op banken, multinationals met Amerikaans kapitaal, partijpolitieke gebouwen en Navo-installaties. Daarbij kwamen twee brandweerlieden om het leven, achtentwintig mensen raakten gewond en de materiële schade werd geschat op meer dan een miljard frank (25 miljoen euro). In de warrige pamfletten waarmee de CCC hun aanslagen opeisten, riepen ze op tot een ‘gewapende strijd tegen de kapitalistische bourgeoisie’ en ‘tegen de Belgische regering die voorbereidingen treft voor een nakende imperialistische oorlog’. Het klonk allemaal wat naïef en achterhaald, maar tegelijk ook gevaarlijk radicaal. Ik heb mij altijd afgevraagd wat de CCC-kopstukken Pierre Carette en Bertrand Sassoye ertoe kon drijven onze staat als vijand te beschouwen en de structuren te verwerpen die hun zoveel rechten, vrijheden en nazorg verleenden. Wat gaf hun trouwens het recht om zichzelf tot ‘verlichte elite’ te bombarderen en een deel van de bevolking als klassenvijanden te stigmatiseren? Ik kan niet anders | |
[pagina 352]
| |
dan constateren dat niet iedereen is begiftigd met eenzelfde zin voor redelijkheid en humanisme. Toen de CCC op 2 oktober 1984 hun eerste bom lieten ontploffen aan de kantoren van de firma Litton in Evere, veroorzaakte dat in mijn omgeving nog weinig ophef, hooguit een aantal schampere reacties over het amateurisme waarmee deze utopisten te werk waren gegaan. Maar in de weken nadien escaleerde het CCC-geweld. Op 15 oktober ontplofte een bom in het liberale Paul Hymanscentrum te Elsene, en twee dagen later werd ons CVP-secretariaat in Gent volledig vernield. Carette en zijn kompanen droegen de aanslagen op aan de stakende spoorwegarbeiders van Charleroi, ofschoon ze in hun hele leven amper een fabriekspoort hadden gezien. De provocatie van de CCC wilde ik beslist niet uit de weg gaan. Diezelfde avond nog hield ik een televisietoespraak en ik kondigde er de tegenaanval aan: ‘De regering wil paal en perk stellen aan iedere vorm van geweld die het vreedzaam en democratisch samenleven van de burgers in het gedrang brengt.’ | |
Gol schermt territorium afWij waren sterk beperkt in ons optreden. Ik merkte op dat minister van Justitie Jean Gol het onderzoek naar de CCC nogal monopoliseerde en het wilde afschermen van de overige regeringsleden. Zo nam hij het niet dat ik op eigen initiatief het crisiscomité voor de binnenlandse veiligheid bijeenriep, na een week waarin de CCC buitensporig veel terreur hadden gezaaid. Gol voelde dat aan als een onrechtmatige interventie op zijn beleidsdomein. Maar door het onderzoek zo sterk naar zich toe te trekken, kwam Gol meer en meer onder vuur te liggen, zeker naarmate het aantal CCC-aanslagen zich opstapelde en de arrestatie van de schuldigen uitbleef, ofschoon hun namen bij de veiligheidsdiensten al lang bekend waren. Zeker toen de CCC in het najaar van 1985 hun bommencampagne nog intensiveerden, nam het ongenoegen in parlement, media en publieke opinie zienderogen toe. ‘Men aanvaardt niet langer dat de terroristen ongrijpbaar blijven en het vermoeden groeit dat er op hoog niveau dubbelspel wordt gespeeld’, | |
[pagina 353]
| |
schreef een geïrriteerde Paul Goossens in De Morgen.Ga naar eind134 Ook in Navokringen kwam onze geloofwaardigheid onder druk te staan na de bomaanslagen op installaties en pijplijnen van het bondgenootschap. Binnen de regering beseften wij dat het zo niet langer kon. Wekenlang, bij het begin van elke kabinetsraad, interpelleerde ik Jean Gol over de inertie van het onderzoek. Ik merkte dat mijn uitgesproken interesse hem op den duur begon te irriteren. Maar omdat de geloofwaardigheid van mijn regering op het spel stond, hield ik mij niet langer in om ook mijn greep op het dossier te versterken. Anderzijds steunde ik Gol naar buiten toe en hij genoot openlijk mijn vertrouwen. Zo was de verstandhouding in mijn vijfde regering, de afspraak was dat we ons nooit profileerden ten koste van elkaar. Toen de oppositie Gol met een parlementaire onderzoekscommissie wilde opzadelen, mobiliseerde ik mijn fractie tegen het voorstel. Een parlementaire enquête had op dat ogenblik het gerechtelijk onderzoek immers te veel belemmerd en Gol mogelijk in een lastig parket gebracht. De kritiek van de oppositie en bepaalde opiniemakers op Jean Gol vond ik trouwens niet altijd even fair. Hij nam de terreurbestrijding wel degelijk nauw ter harte en overschreed daarvoor zelfs de grenzen van zijn eigen bevoegdheid. Al in juni 1983 richtte hij in het geheim het Antiterreurcollege op, dat de door veiligheidsdiensten gevoerde acties inzake terrorisme moest coördineren. Later zou hij herhaaldelijk pleiten voor de oprichting van een nationale gerechtelijke politie met verregaande bevoegdheden, naar analogie van het Amerikaanse FBI. Gol begreep ook dat de regering na erge terreuraanslagen de bevolking het signaal moest geven dat zij het veiligheidsprobleem ernstig nam. Dan hield hij steevast een persconferentie waarop hij een aantal veiligheidsplannen ontvouwde. Harde verklaringen en enig showvertoon waren hem daarbij niet vreemd. Eind 1985 raakte het onderzoek dan toch in een stroomversnelling. Op 2 december begon het gerecht op grote schaal foto's van Carette te verspreiden en op 10 december vaardigde de Brusselse onderzoeksrechter Francine Lyna een arrestatiebevel tegen hem uit. Ik zie de opluchting op Gols gezicht nog toen hij me kort nadien kwam vertellen dat de staatsveiligheid de CCC-leden op het spoor was gekomen. In de RTBf-uitzending Face à la presse gaven Gol en ikzelf de bevolking in bedekte termen te kennen dat een arrestatie op til was. De ironie van het lot wilde dat Carette | |
[pagina 354]
| |
en zijn kompanen door de gerechtelijke politie werden gevat in een Quickrestaurant, het Belgische equivalent van het Amerikaanse MacDonald's, het symbool voor het kapitalistisch imperialisme. | |
In de bres voor hervormingenNa de opluchting kwam de bezinning. Ondanks de feitelijke onthoofding van de CCC bleven er te veel onopgeloste misdrijven om van een overwinning te spreken en terug te keren naar de klassieke criminaliteitspolitiek van laissez faire, laissez passer. Bij de start van mijn nieuwe regering eind 1985 beseften wij dit uiteraard ook en daarom stuurden wij aan op een dringende versterking van het ordehandhavingsapparaat. In de regeringsverklaring die ik op 29 november 1985 voorlas voor Kamer en Senaat, kaartte ik het veiligheidsprobleem nadrukkelijk aan: ‘In het laatste kwart van de twintigste eeuw hebben de West-Europese landen af te rekenen met een dubbele uitdaging. Enerzijds wordt het welzijn van hun bevolkingen in het gedrang gebracht door een lange economische crisis, waar ze thans met moeite uitraken. Anderzijds wordt hun veiligheid bedreigd door opeenvolgende gewelddaden waartegen zij zich op doelmatige wijze moeten verweren.’ Ik pakte ook uit met een aantal ambitieuze voornemens: ‘De veiligheid van de burgers is essentieel in een Rechtsstaat. De regering zal de maatregelen die door de vorige regering reeds werden beslist, integraal uitvoeren. Zij zal erop toezien dat alle betrokken veiligheidsinstanties over de nodige mankracht, institutionele en budgettaire middelen beschikken. Met dit doel zal de regering bijkomende maatregelen treffen. De samenwerking en de coördinatie van de politiediensten, een betere verdeling van hun taken, de centralisering van de vervolging en van het gerechtelijk onderzoek van de zware misdaad, de verbetering van de preventie, van de vorming en van de uitrusting, zullen hierbij centraal staan. Tevens zal zij, in de strijd tegen het geweld en het terrorisme, een gecoördineerd optreden op Europees en internationaal vlak aanmoedigen.’ Het regeerakkoord bleef geen dode letter want al op 14 februari 1986 kondigden we een pakket extra veiligheidsmaatregelen aan. We beslisten om een aanvullend krediet van bijna 8 miljard frank (200 miljoen euro) | |
[pagina 355]
| |
uit te trekken om de uitrusting van vooral de rijkswacht te verbeteren. De patrouilles zouden worden uitgerust met kogelvrije vesten, zwaardere bewapening en snelle Golf GTI's, de beruchte wagen van de Bende van Nijvel. Daarnaast zouden de transmissiesystemen van rijkswacht, politie en gerechtelijke politie worden vernieuwd en op elkaar worden afgestemd. En er kwam ook een gestroomlijnd politiealarm.Ga naar eind135 Maar konden financiële injecties alleen wel volstaan om de werking van de ordediensten te optimaliseren? Meer geld en meer middelen bleken immers maar al te vaak een doekje voor het bloeden. Er schortte vooral iets aan de coördinatie tussen de politiediensten en de structuur waarbinnen ze moesten functioneren. Wat er precies scheelde, moest maar eens dringend worden uitgeklaard. Om die reden zag ik niet langer graten in de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie die de veiligheidsinstanties zou doorlichten. Ze startte haar werkzaamheden op 14 mei 1989 - ik was intussen aan mijn achtste regering toe - en gaf de politieke overheid weer wat zicht op de interne keuken van de rechterlijke macht. Het beeld dat de commissie in haar eindverslag schetste, was even geruchtmakend als ontnuchterend. ‘De Belgische politiediensten vormen in 1989 een lappendeken, een mozaiek zonder geheel, zonder globale visie’, schreef commissielid Hugo Coveliers.Ga naar eind136 Ze zaten bovendien verwikkeld in een harde politieoorlog waarvan verspilling, machtsstrijd en rivaliteit de betreurenswaardige symptomen waren. Dat de concurrentie tussen politiediensten tot echte drama's kan leiden, moesten we in België tot onze schade ondervinden bij de arrestatie van Marc Dutroux in augustus 1996. Commissievoorzitter Marc Verwilghen, die zich toen moest buigen over het onderzoek naar de verdwenen meisjes, kwam tot de conclusie dat Julie en Mélissa levend zouden zijn teruggevonden als rijkswacht en gerechtelijke politie hun informatie over de verdwijningen hadden uitgewisseld en samen de puzzel hadden vervolledigd.Ga naar eind137 Als flamingant wist ik al dat instellingen en structuren, als ze niet goed zijn uitgebouwd, een cultuur kunnen versmachten. Denken we maar aan wat onze Vlaamse taal en cultuur in het Belgisch keurslijf is overkomen. Maar dat structuren, in dit geval de voormalige politiestructuur met de haar inherente politieoorlog, ook mensen en zelfs kinderen kunnen doden, heeft ons allemaal verrast en diepgaand gechoqueerd. | |
[pagina 356]
| |
Ideaalbeeld aan schervenVooral de reputatie van de rijkswacht kwam zwaar gehavend uit de verschillende onderzoekscommissies. Tot dan toe was ik altijd geneigd geweest de rijkswacht te beschouwen als een elitekorps. Dat ideaalbeeld was mij ergens opgedrongen door de rijkswachttop, die er alles aan deed om het blazoen van haar korps in regeringskringen op te poetsen. Zo werd ik meermaals uitgenodigd op bezoeken bij verschillende operationele rijkswachteenheden, waaronder het Speciaal Interventie Eskadron, dat telkens met indrukwekkende oefeningen zijn kunnen tentoonspreidde. Er werd ook sterk gelobbyd telkens wanneer we over de rijkswachtbegroting beraadslaagden. Zelfs toen ik nog CVP-voorzitter was, werd ik daarvoor al telefonisch benaderd door de commandant van de rijkswacht. In de ministerraad vormde het rijkswachtbudget het onderwerp van vinnige discussies. Mijn partij toonde zich samen met de liberalen niet ongevoelig voor het lobbywerk van de Generale Staf. We waren dan ook geneigd om de rijkswacht aanvullende kredieten toe te staan. Maar onze royaliteit bracht ons in aanvaring met de socialisten, die de rijkswacht geen goed hart toedroegen en pertinent gingen dwarsliggen wat de optrekking van het rijkswachtbudget betrof. In hun traditie was het beeld blijven hangen van de rijkswacht als verfoeilijke onderdrukker van vakbondsstakingen en betogingen, kortom, van een natuurlijke vijand van de arbeiderswereld. Door de allergie van de linkerzijde voor het ordehandhavingsapparaat werd de sector jarenlang ondergewaardeerd en verwaarloosd, met alle gevolgen van dien. Van mijn ideaalbeeld bleef er dus niet veel meer over toen ik de besluiten van de parlementaire commissies erop nalas. Daarin werd de rijkswacht afgeschilderd als een gesloten, gezagsgericht en militair apparaat dat niet voldeed aan de eisen van een modern politiekorps. De doelstelling van mijn laatste regeringen om tot een betere coördinatie van de politiediensten te komen, was dan ook een utopie zolang de rijkswacht geen gedaanteverwisseling onderging. Maar die kwam er toen de regering, onder impuls van minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback, op 5 juni 1990 het zogenaamde Pinksterplan afkondigde. De belangrijkste consequenties van deze historische hervorming waren de demilitarisering van de rijkswacht en een ingrijpende | |
[pagina 357]
| |
transformatie van haar mentaliteit, met een grotere gerichtheid op de gemeenschap en een versterking van de basiswerking. De toepassing van sommige bepalingen liep vertraging op onder de regeringen-Dehaene I en II. Helaas was er een geperverteerde boef voor nodig die meisjes vermoordde, opdat de Wetstraat weer wat oog kreeg voor het falende politiële en justitiële apparaat. | |
Politici als loslopend wildDoodsbedreigingen, verbaal geweld, provocerend gedrag. Het zijn fenomenen waarvan ik als voormalig premier spijtig genoeg niet bespaard ben gebleven. Mensen die een politiek mandaat bekleden, botsen dikwijls op grieven en protest. Normale mensen weten zichzelf te beheersen, maar er loopt altijd wel een desperado los die meent dat zijn wereld er plots beter zal uitzien als hij een politieke figuur uit de weg kan ruimen. De geschiedenis bewijst nochtans dat dit de verkeerde weg is om zich van een bepaald gedachtegoed te ontdoen. De lijst van politieke moorden in ons land is gelukkig kort. André Cools en Julien Lahaut, daar blijft het bij. Om erger te voorkomen werden geviseerde politici zoals Melchior Wathelet, Jean Gol en ikzelf tijdens de terreuraanslagen van de CCC en ook nadien intensief bewaakt door de veiligheidsdiensten van de staat. Als premier kreeg ik lijfwachten tot zes maanden na mijn laatste ambtstermijn. Daarmee was ik wellicht de langst bewaakte politicus in de Belgische geschiedenis, overigens een twijfelachtige eer. Mijn opvolgers Jean-Luc Dehaene en Guy Verhofstadt hebben nooit lijfwachten geduld. Al van bij mijn aantreden in april 1979 werd ik beschermd door agenten van het Speciaal Interventie Eskadron van de rijkswacht, een combattieve antiterreureenheid die in de volksmond bekendstond als de groep Dyane. Binnenlandse Zaken wilde immers niets aan het toeval overlaten, gezien het toenemend aantal gijzelnemingen en aanslagen op het einde van de jaren zeventig. Terecht, want enkele maanden later ondernamen twee gangsters een poging om Leo Tindemans te ontvoeren. De rijkswacht kon hun plan gelukkig tijdig verijdelen. | |
[pagina 358]
| |
De eerste keer dat ik plaatsnam in de gepantserde Mercedes van het SIE was ik nogal onder de indruk van de gesofisticeerde uitrusting en de zware bewapening van mijn begeleiders. Ze waren perfect getraind en mijn veiligheid was voor honderd procent gegarandeerd. Maar na verloop van tijd begon ik mij toch wat te storen aan hun optreden in commandostijl. Ik ben nu eenmaal opgegroeid in een antimilitaristisch milieu en had het moeilijk om te midden van zovele politieke stress te wennen aan al dat opzichtig wapenvertoon en het artificiële onveiligheidsgevoel dat dat met zich meebracht. Maar er was geen sprake van om de bewaking op te heffen. Toen de CCC in het najaar van 1984 hun bommencampagne aanvatten, drong koning Boudewijn erop aan dat ik zou overschakelen naar een speciaal veiligheidsregime met haast doorlopende politiebewaking. Ditmaal werd de groep B7 van de Belgische Staatsveiligheid met mijn bescherming belast. De rijkswacht nam van dan af enkel nog de bewaking van mijn huis in Gent voor haar rekening. In totaal heb ik zeven jaar samengeleefd met de agenten van de Staatsveiligheid. Het waren stijlvolle, trouwe en vooral discrete bodyguards met wie ik een uitstekende band kon opbouwen. In vergelijking met de agenten van Dyane waren zij veel rustiger in de omgang. Dankzij hun discretie leed mijn privéleven op geen enkel vlak onder de bescherming. Ik vind het overigens een goede zaak dat politici die een doelwit kunnen vormen, worden beschermd. Misschien komt dat omdat ik ben opgegroeid met de tragische moord op president Kennedy, die onuitwisbare sporen heeft nagelaten op mijn generatie. Eenmaal had ik de close protection van de Staatsveiligheid zeer hard nodig. Op dinsdag 31 januari 1989 deed zich een incident voor op het kruispunt van Groot-Bijgaarden, net op het moment dat ons konvooi daar passeerde. Op nauwelijks twintig meter van de ministeriële wagen werd een gepantserd geldtransport van de GMIC door anderhalve kilo TNT opgeblazen. De klap was enorm. De bende van topgangster Patrick Haemers ging in een minimum van tijd met de buit aan de haal. Hoewel de veiligheidsmensen van GMIC er alleen voor stonden - waren ze al uitgeschakeld? - zag onze chauffeur zich genoodzaakt in volle vaart door te rijden in plaats van hen ter hulp te snellen. De explosie kon immers een afleidingsmanoeuvre zijn. Dit maar om aan te geven hoe professioneel de agenten van de Staatsveiligheid te werk gingen, zelfs in onverwachte noodsituaties. | |
[pagina 359]
| |
Nachtwacht op CanvasPierre Carette kreeg in oktober 1988 levenslang voor zijn aandeel in de terroristische aanslagen waarmee de CCC het land midden jaren tachtig hadden opgeschrikt. In februari 2003 verliet hij voortijdig de gevangenis, strijdlustiger dan ooit. Luttele uren na zijn vrijlating verklaarde hij met zijn acties te zullen herbeginnen als de omstandigheden dat vereisten. De zeventien lange jaren die hij in isolement had doorbracht, hadden hem blijkbaar wijsheid noch berouw bijgebracht. Dat was een pijnlijke vaststelling voor de leden van de commissie voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Zoals verwacht kon Carette met zijn ronkende verklaringen en zijn achterhaald revolutionair discours op heel wat mediabelangstelling rekenen. Een fascist wiens organisatie twee brandweerlieden had vermoord, zou tot een sociaal isolement worden veroordeeld. Maar een stalinist à la Carette werd daarentegen gretig door kranten en magazines geïnterviewd en tot mijn verontwaardiging niet zelden voorgesteld als ‘iemand die in zijn leven tenminste voor iets had gevochten’. Hippe nonconformisten uit het linkse kamp vegen dergelijke misdaden uit het verleden maar al te graag onder de mat. Ook de publieke omroep VRT bracht de ex-terrorist ten tonele. Tijdens de zomervakantie van 2003 werd ik door het productiehuis Telesaurus benaderd met de vraag of ik met Carette in discussie wilde treden op het Canvas-programma Nachtwacht. De filosoof Ludo Abicht zou als gobetween tussen ons beiden de brug slaan. In feite sta ik nogal schroomvallig tegenover praatprogramma's, ook als ze door de VRT worden aangeboden. Manu Ruys noemde ze ooit ‘theaters van steriele absurditeit’.Ga naar eind138 Maar hun maatschappelijke invloed is te groot om ze als politicus compleet te negeren. Door er af en toe zelf aan deel te nemen, kan men het publieke debat nog enigszins corrigeren en vooroordelen uit de wereld helpen. Dat deed mij de knoop doorhakken om toch aan Nachtwacht deel te nemen. De confrontatie met Carette beschouwde ik trouwens als een gelegenheid om de superioriteit van onze democratie te bewijzen tegenover iemand die de kracht van wapens verkoos boven de kracht van woorden. Een democratie als de onze hoort immers sterk genoeg te zijn om ook met haar meest fanatieke tegenstanders in debat te treden. | |
[pagina 360]
| |
De uitzending loste de verwachtingen echter niet in. Pierre Carette stelde zich op als een gehersenspoelde, monomane en onhandelbare gesprekspartner en geraakte niet verder dan het aframmelen van enkele marxistisch-leninistische clichés: de dictatuur van het proletariaat, het afschaffen van persvrijheid en privébezit, de gewelddadige verdwijning van de bourgeoisie en zo meer. Hij luisterde naar geen enkel van mijn argumenten, laat staan dat hij erop antwoordde. Op een bepaald ogenblik verklaarde hij zelfs dat de CCC-campagne was ingegeven door het feit dat de VS al kruisraketten installeerden in België terwijl het debat in het parlement daarover nog bezig was. Dit was een flagrante leugen. De installatie van de raketten vond ruim vijf maanden na de eerste CCC-bomaanslagen plaats. Maar geen van mijn argumenten leek tot hem door te dringen. Het is altijd moeilijk - in dit geval was het zogoed als onmogelijk - om in dialoog te treden met mensen die in een totalitair denken gevangen zitten. Het enige wat men in dergelijke discussies kan doen, is de verworvenheden van het eigen politiek-maatschappelijk model in het licht stellen. Onze pluralistische democratie en sociaal gecorrigeerde markteconomie is in vergelijking met de communistische regimes van de Sovjet-Unie en Centraal- en Oost-Europa het meest emanciperend en heeft altijd meer geïnvesteerd in ontwilkkelingshulp. Wat niet wegneemt dat onze inspanning verre van toereikend was en dat nog steeds niet is. Maar dat is hier het punt niet. Presentator Jan Leyers liet het programma eindigen op de geloofsbelijdenis van Pierre Carette, waarin die in een klap het politiek engagement van mijn generatie als waardeloos, zelfs misdadig afdeed. Mia Doornaert merkte in De Standaard terecht op dat de gastheer op die manier in het midden liet wie de eigenlijke terrorist wel was: Carette of ikzelf als gewezen democratisch verkozen eerste minister. Ik besef dat, in een tijd van extremen, Carettes radicalisme misschien meer kijkers aan het beeldscherm kan kluisteren dan mijn klassieke pleidooi voor democratische redelijkheid. Maar dat geeft een zender nog geen vrijbrief om een democratisch vertegenwoordiger in een bijrol te drukken. Op dat vlak is er immers waakzaamheid geboden. Het zou niet de eerste keer zijn dat, zoals de auteur van De strijd om de 16 schreef, ‘een democratie ten onder gaat, niet zozeer door sterkte van haar belagers, maar door de zwakte van haar verdediging’. |
|