De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 287]
| |
15
| |
[pagina 288]
| |
stelden zij aan de kaak. Vooral de BRT had de laatste tijd nogal sterk tegen de CVP geageerd. Voor velen was dat de aanleiding om het radio- en televisiemonopolie te doorbreken. Twee dagen na de verkiezingen had ik een bijzondere ontmoeting met Leo Tindemans op het kabinet van aftredend minister van Defensie Frank Swaelen. Ook Guido De Wilde, Jan Huyghebaert en Swaelen zelf waren aanwezig. We hadden allen een electorale kater te verwerken. Tindemans had 60.000 stemmen verloren en ook ikzelf moest een verlies van 15.000 stemmen incasseren. Na de intense campagne hadden we beslist een andere uitslag verwacht. Op de bijeenkomst zei ik dat er fouten waren gemaakt maar dat onze partij, ofschoon verzwakt, de plicht had het land uit de impasse te halen. Iedereen besefte dat de clanvorming uit het verleden bijzonder nefast was geweest voor het stemmenresultaat. Er moest maar eens een einde komen aan al die opgeklopte tegenstellingen en rivaliteiten. Ik had daar na mijn ontslag in maart 1981 al op aangedrongen, onder meer in een interview met Laurens De Keyzer van De Gentenaar. ‘De CVP kan niet winnen als er geen eenheid is’, had ik toen verklaard. ‘Dat is bewezen sinds de Tweede Wereldoorlog.’Ga naar eind96 Vandaar dat ik ook nu niet van plan was een heksenjacht te ondketenen op de verantwoordelijken voor de verkiezingsnederlaag of kritiek te spuien op diegenen die zich met het kabinet-Eyskens hadden verbonden. Enkele weken later zou ik Mark Eyskens trouwens een ministerpost aanbieden in mijn regering en voor Leo Tindemans het ministerschap van Buitenlandse Zaken reserveren. Ik hoopte daarmee onze verwijdering uit de Egmontperiode te overbruggen. Guido De Wilde wees ons erop dat zelfs Simon Peres en Jitschak Rabin zich hadden verzoend, hoewel ze elkaar jarenlang hadden bekampt om het leiderschap van de Arbeiderspartij in Israël. ‘Waarom zou zoiets bij ons niet lukken?’ vroeg Guido zich af. Op het kabinet van Swaelen sloten we aldus spontaan de rangen. Moeilijke tijden kunnen blijkbaar ook het mooie in de mensen naar boven brengen. Frank Swaelen stelde voor om ook de komende weken met z'n allen geregeld eens te lunchen op zijn kabinet. Dat zou ons toelaten de violen gelijk te stemmen en eensgezind het formatieberaad in te gaan. Op die vergaderingen beslisten we dan dat Frank partijvoorzitter zou worden, dat we formateur Nothomb niet zouden steunen voor de vorming van een driepartijenkabinet en dat we zouden toetreden tot een regering met liberalen. | |
[pagina 289]
| |
Willy De Clercq: te vroeg en te snelHet had heel wat voeten in de aarde vooraleer het zover kwam. De Belgische kiezer had de oplossing van de crisis niet eenvoudig gemaakt. De pogingen om een regering te vormen mislukten aanvankelijk allemaal omdat de PSC niet langer bereid was tot regeringsdeelname. Ook in mijn partij waren grote oppositiestrekkingen zichtbaar. Op donderdag 12 november werd de Vlaamse liberaal Herman Vanderpoorten met een informatieopdracht het veld ingestuurd. Hij moest de christendemocraten de nodige tijd gunnen om op adem te komen en nagaan in hoeverre zij inderdaad naar de oppositie wilden. Het ACV had intussen haar voorkeur uitgesproken voor een christendemocratische regeringsdeelname met socialisten en liberalen, een drieledig kabinet dus. Deze formule werd op 16 november verworpen door Karel Van Miert. Hij hield enkel de heruitgave van een christendemocratisch-socialistisch kabinet voor mogelijk. Na meer dan dertig gesprekken met prominenten uit de meest diverse milieus constateerde Herman Vanderpoorten dat het water tussen de traditionele partijen vooralsnog te diep was. PSC-voorzitter Paul Vanden Boeynants bleef namens zijn partijbureau herhalen dat men niet moest rekenen op de PSC, en ook in mijn partij liet men horen dat ‘de anderen het eerst maar eens moesten proberen’.
Op maandagochtend 23 november werd ik ontvangen bij informateur Vanderpoorten. In een openhartig gesprek lichtte hij mij zijn plannen toe: ‘Straks ga ik naar de koning om er verslag uit te brengen. Ik zal je voordragen als formateur om een regering met liberalen te vormen. Ik zie geen enkele andere mogelijkheid.’ Hoewel ik het met zijn doelstelling eens was, poogde ik hem van dat plan te weerhouden. ‘Je weet dat ik al lang een regering wil vormen met liberalen’, zei ik hem. ‘Maar als je mij nu tot formateur laat benoemen, zal ik mislukken. Het is nog te vroeg.’ Ik was immers de les van januari 1979 niet vergeten. Zoals de lezer weet was ik toen te vroeg de piste ingegaan en was mijn formatiepoging mislukt. Het was uiteindelijk dankzij de behendigheid van VdB dat ik twee maanden later toch de eindmeet van het premierschap bereikte, gelukkig zonder al te veel gezichtsverlies. | |
[pagina 290]
| |
Enkele uren na mijn onderhoud met de informateur ontmoette ik Jacques van Ypersele. Hij wist mij te zeggen dat ik dadelijk bij de koning zou worden ontboden. Vanderpoorten had mijn opwerpingen dus in de wind geslagen! Om halfzeven 's avonds kwam ik te Laken aan. Ik beklemtoonde tegenover de koning dat het voor mij te vroeg was om het formateurschap op te nemen. In mijn partij was er immers nog te veel tegenstand voor een nieuwe regeringsdeelname. ‘Wat stel je dan zelf als oplossing voor?’ vroeg de vorst me. ‘Sire,’ antwoordde ik, ‘benoem eerst een nieuwe informateur en pas daarna een formateur. In de CVP hebben we in elk geval nog tijd nodig om te bekomen van onze electorale nederlaag. IK raad u aan Willy De Clercq tot informateur aan te stellen.’ Na mijn audiëntie begaf ik mij naar het secretariaat van de Brusselse CVP-afdeling in de Defacqzstraat. Samen met Jean-Luc Dehaene wachtte ik daar urenlang op een beslissing van het Koninklijk Paleis. Pas 's anderendaags werd er een communiqué vrijgegeven. Tot onze verrassing benoemde de koning Willy De Clercq tot formateur en niet tot informateur, zoals ik had voorgesteld.
De kans was dus groot dat de volgende regering door een liberale premier zou worden geleid. Bij de PSC zorgde dit vooruitzicht voor heel wat ongenoegen. Daar drong men aan op een christendemocratische formateur. Meer nog, de PSC weigerde zijn medewerking te verlenen aan de onderhandelingen en aldus werden de kansen van formateur De Clercq tot nul herleid. Toch was niet iedereen binnen de PSC het eens met deze houding. Tijdens een bijeenkomst van het Comité directeur op 30 november kwam het tot een confrontatie tussen voorzitter VdB, die wel tot onderhandelen bereid was, en de linkervleugel van de PSC, die een coalitie met liberalen verwierp. Na een dramatische vergadering waarbij VdB tegen een muur botste en een neuskwetsuur opliep, stemde een meerderheid van het Comité directeur hem weg. Even later stapte hij op als partijvoorzitter, gekwetst vanbinnen en vanbuiten. Na de mislukking van De Clercq werd Charles-Ferdinand Nothomb op 1 december benoemd tot formateur. De PSC'er koesterde ongetwijfeld ambities in de richting van het premierschap en werd daarom met veel argwaan bekeken. Zijn voorstel om een kabinet te vormen ‘met de | |
[pagina 291]
| |
breedst mogelijke basis’ viel praktisch bij niemand in goede aarde. Tijdens zijn persconferenties en gesprekken werd nog maar eens duidelijk dat de Luxemburger een zeer complex politiek discours hield en oplossingen suggereerde waarvan de relevantie slechts weinigen duidelijk was. Ik heb het altijd goed kunnen vinden met Charles-Ferdinand, maar ik begrijp wel dat zijn stijl sommigen voor het hoofd kan stoten. Vooral met Jean Gol wilde het maar niet boteren, die vond ‘baron Nothomb’ totaal onaanvaardbaar als premier. | |
Hof tussen Tindemans en MartensOp maandag 7 december had ik een overleg in de Defacqzstraat te Brussel met Jean-Luc Dehaene, Leo Tindemans, Frans Grootjans en Willy De Clercq. We bespraken er de politieke gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Ook Nothomb was ondertussen ontheven van zijn formatieopdracht. Na drie weken waren de onderhandelingen nog geen millimeter opgeschoven. De koning wilde nu de voorzitters van de liberale en christendemocratische partijen consulteren. Willy De Clercq en Leo Tindemans vertrokken kort na elkaar naar het Koninklijk Paleis. De vorst had zich blijkbaar verzoend met de formatie van een christendemocratischliberaal kabinet. Het was al laat op de avond toen ik koers zette naar het kasteel van Laken. Daar vertrouwde de koning mij voor de tweede maal het formateurschap toe. Deze keer aanvaardde ik de opdracht wel. Al op mijn terugweg van Laken naar Gent hoorde ik op de autoradio het bericht van mijn benoeming. De diensten van het Paleis maakten het nieuws nog dezelfde nacht bekend om te voorkomen dat men 's anderendaags allerhande veronderstellingen zou lanceren. Toen ik thuiskwam in de Van Monckhovenstraat belde ik onmiddellijk Leo Tindemans op met de vraag of ik hem 's morgens om acht uur in de Tweekerkenstraat kon ontmoeten. Daar lichtte ik hem in over mijn formatieopdracht. Maar hij was hierover al door Boudewijn op de hoogte gebracht. In een spontane reactie zei hij niet te begrijpen waarom het Hof mij boven hem had verkozen. Hij was immers voorzitter van de grootste politieke partij. Bovendien had hij ook voorbereidingen getroffen om de leiding te nemen over een coalitie met | |
[pagina 292]
| |
liberalen, onder meer door contacten te onderhouden met Frans Grootjans. Na de val van de regering-Eyskens had Leo me trouwens laten weten dat ik van hem, als premier, om het even welk ministerschap zou kunnen krijgen. Waarom het Hof hem in december 1981 dan toch passeerde? Ik vermoed dat daar de erfenis van het Egmontdebacle nog speelde. Toen Tindemans op 11 oktober 1978 en plein public het ontslag van zijn regering had aangekondigd, had hij de koning daarmee voor een voldongen feit geplaatst. De vorst kon toen niet anders dan het ontslag aanvaarden, aangezien het al wereldkundig was gemaakt. Volgens de gangbare procedure had de premier echter eerst het staatshoofd op de hoogte moeten brengen van de nakende crisis, en pas daarna het eventuele ontslag mogen bekendmaken. Ik denk dat het Paleis zwaar tilde aan deze procedurefout. Bovendien werd Tindemans sinds de Egmontcrisis sterk gewantrouwd door de Franstalige partijen. Boudewijn moet hebben gedacht dat hij daarom niet echt in aanmerking kwam voor het premierschap. Ook P.W. Segers had zijn hand in mijn benoeming tot formateur. Voor en na de verkiezingen had P.W. mijn kandidatuur bepleit. Hij wist de koning ervan te overtuigen dat ik het best was gewapend om het te verwachten verzet van het ACV tegen het saneringsbeleid op te vangen en te ontzenuwen. Koning Boudewijn had dat op maandag 7 december ook in nogal merkwaardige bewoordingen aan partijvoorzitter Tindemans gezegd: ‘Kijk, u gaat een regering vormen met liberalen. Vanuit uw partij zal ik Wilfried Martens benoemen tot formateur, want hij is linker.’ De vorst bedoelde uiteraard linkser, maar fouten als deze maakte hij wel meer. Tindemans was zodanig verbaasd over dat gesprek dat hij me er nadien over vertelde. In mijn politieke leven heb ik rivaliteiten zien ontstaan en vele vriendschappen verloren zien gaan zodra twee medestanders hetzelfde mandaat ambieerden. Ook nu voelde ik mij onbehaaglijk bij de situatie. Niettemin aanvaardde ik het formateurschap, omdat ik al lang zinnens was de leiding te nemen van deze coalitie. Nog diezelfde dinsdagmorgen in de Tweekerkenstraat bood ik aan Tindemans de portefeuille van Buitenlandse Zaken aan. ‘Toch niet voor enkele maanden!’ was zijn reactie. ‘Nee,’ zei ik, ‘voor acht jaar, of zelfs voor tien jaar.’ Ik ben die belofte nagekomen, want Leo is tot juni 1989 op Buitenlandse Zaken gebleven. | |
[pagina 293]
| |
Mijn belofte aan Leo Tindemans leverde mij overigens nog een aanvaring op met Willy De Clercq, die dezelfde portefeuille ambieerde. ‘Waarom moet het altijd een CVP'er zijn op Buitenlandse Zaken’, opperde hij misnoegd. De Clercq zou opnieuw het ministerschap van Financiën in handen krijgen, maar omdat hij niet kon leven met het perspectief van een devaluatie wilde hij Financiën ruilen voor Buitenlandse Zaken. Uiteindelijk haalde hij bakzeil, want Tindemans toonde geen interesse voor zijn aanbod. | |
Geef mij maar liberalenIn de namiddag van dinsdag 8 december verklaarde ik aan de verzamelde pers dat ik werkte aan een regering met liberalen. Ik koos niet voor een drieledige regering, ‘omdat is gebleken voor al wie de politieke ontwikkeling van de laatste maanden heeft meegemaakt, dat zo een regering niet mogelijk is op dit ogenblik.’Ga naar eind97 Mijn medewerkster Mieke Van den Berghe kwam mij zeggen dat sommige journalisten razend waren. ‘Hoe kan de linkse Martens nu gaan onderhandelen over een “rechts” kabinet?’ vroegen ze zich af. Anderen huldigden dan weer de illusie dat ik de verkapte bedoeling had de onderhandelingen met liberalen te doen mislukken om toch nog een kabinet met socialisten te vormen. Ik zou hun op dat vlak weinig hoop laten. Een week lang trokken we ons terug in Stuyvenberg en daarna ook in het kasteel van Hertoginnedal. Met de liberalen aan de onderhandelingstafel ging er voor mij een nieuwe wereld open. Grootjans, De Clercq en Gol waren beschaafde politici met een doordachte visie op staat en maatschappij. Het liberalisme dat zij uitdroegen was een waardig, sociaal getint liberalisme dat voor mij een revelatie betekende na de immobiliserende actie van de socialisten. Over het te voeren herstelbeleid hadden wij een identieke houding. Deze idem velle atque idem nolle zou mijn vijfde regering blijvend typeren en aan de basis liggen van haar grote daadkracht. Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat ik liever met liberalen aan tafel zat dan met socialisten. Met de liberalen kon ik op hoog niveau van gedachten wisselen. Zelden deden er zich gênante scènes voor in de zaal van de kabinetsraad. Ik herinner me vaag enkele fricties tussen Willy De | |
[pagina 294]
| |
Clercq en Charles-Ferdinand Nothomb, maar daar bleef het ook bij. Een ministerraad met socialisten mondde daarentegen weleens uit in een verbale knokpartij. Ik poogde dan wel de spanningen te absorberen en liet me niet kwetsen door de ruwheid van de dreigementen, maar op termijn vrat het aan me. Ik werd er gereserveerder door. | |
Regeerakkoord in plaats van bijbelIn dit aangename klimaat verliepen de besprekingen zeer vlot. Grootjans zei bij aanvang van de gesprekken overigens: ‘Dat mag hier niet langer duren dan een week.’ En daarmee was de toon gezet. We onderhandelden op basis van een ‘prioriteitennota’ die was opgesteld door Jean-Luc Dehaene en Herman Van Rompuy. Al van bij het begin waren we het erover eens dat het komende kabinet absolute voorrang zou verlenen aan de exportgeleide groei van de Belgische economie. De hamvraag was met welke maatregelen we die zouden stimuleren. Op vrijdagavond 11 december stond ik de pers te woord met de boodschap dat het komende kabinet een devaluatie niet zou overwegen. Hierover ontstond later een misvatting in het collectieve geheugen. Zo staat er onder andere in Er is nog leven na de 16, het boekje van Jean-Luc Dehaene, dat er in Hertoginnedal in het grootste geheim een akkoord werd bereikt over de devaluatie van de Belgische frank.Ga naar eind98 De waarheid is anders. Tijdens de formatie had ik vermeden de muntontwaarding ter sprake te brengen, omdat ik wist dat Willy De Clercq alleen al bij de gedachte eraan zou steigeren en de onderhandelingen daarmee dreigden af te springen. De nacht van zaterdag 12 december op zondag 13 december was cruciaal omdat ik met de partijvoorzitters een akkoord bereikte over de wijziging van de indexkoppeling voor lonen en sociale vergoedingen. Om de kostprijselementen van de bedrijven te drukken stelden we een tijdelijke indexblokkering voor met een rendement van 3 procent. Ik verbaas mij nog steeds over het gemak waarmee we ditmaal het indexdossier konden beslechten, hoewel de Wetstraat er zich jarenlang had in vastgereden. In de daaropvolgende nacht zetten we het regeerakkoord op papier. Het voorzag in bijzondere machten voor een jaar, een streng herstelbeleid, een vermindering van de loonkosten, en een herverdeling van de inkomens via | |
[pagina 295]
| |
een indexingreep die niet alleen de loontrekkenden maar ook zelfstandigen zou treffen. Er werd met geen woord gerept over de devaluatie van de frank. Omdat we ons beperkten tot de meest prioritaire punten was het regeerakkoord in omvang opvallend kort, amper zestien bladzijden. Dat was vooral op aandringen van Grootjans, die zich hevig had gekant tegen een tot in detail uitgewerkt programma. ‘Geen Bijbel meer, de regering moet beslissen!’ had hij geopperd. En zo was het. | |
Regering met politieke tenorenDe opgewekte sfeer die er heerste bij de ondertekening van het regeerakkoord sloeg snel om toen ik het diezelfde nacht nog aan de pers ging voorstellen in het Cultureel Centrum van Oudergem, vlak bij het kasteel van Hertoginnedal. Al bij het binnenkomen van de zaal voelde ik aan dat de journalisten, zeker de links georiënteerden onder hen, bijzonder vijandig stonden tegenover het nieuwe kabinet. Na een korte toelichting over het bereikte akkoord, namen Daniël Buyle en Geert Van Istendael van de BRT, en Christiane Lepère van de RTBf een interview van mij af. Met vragen die bol stonden van schimpscheuten stelden ze het pas verworven regeerakkoord in een uiterst negatief daglicht. Op een nacht tijd slaagden zij erin de journalistieke objectiviteit die men van de openbare omroep mag verwachten, volledig op de helling te zetten. Het voorval zorgde voor een fikse rel en het zou mijn visie op de Belgische media diepgaand beïnvloeden. Positievere reacties waren er te horen op de partijcongressen die zich op woensdagavond 16 december over het regeerakkoord moesten uitspreken. Het was aanvankelijk nochtans met weinig enthousiasme dat ik de confrontatie met mijn achterban aanging, omdat die in het verleden mijn regeringen altijd scherp op de korrel had genomen. Maar al gauw bleek mijn voorbehoud overbodig. De CVP keurde het programma met een overweldigende meerderheid goed. Daags nadien kon ik beginnen met de verdeling van de ministerportefeuilles. Bij de vorming van mijn vijfde kabinet wilde ik in ieder geval vermijden wat zich bij mijn eerste vier regeringen had voorgedaan. Vandaar dat mijn vijfde regering vrijwel alle politieke tenoren van dat ogenblik groepeerde. De liberale partijvoorzitters Jean Gol en Willy De Clercq wer- | |
[pagina 296]
| |
den vicepremiers, CVP-voorzitter Leo Tindemans kwam op Buitenlandse Zaken, terwijl gewezen PSC-voorzitter Charles-Ferdinand Nothomb ook vicepremier werd. De samenstelling van een regering is geen sinecure. Een formateur wordt altijd wel verplicht een aantal partijgenoten teleur te stellen. Door onze electorale nederlaag kon ik de CVP-ministers Jos Chabert, Luc Dhoore en Albert Lavens, en de staatssecretarissen Firmin Aerts en Rika De Backer niet meer in mijn regering opnemen. Hen wachtte een pijnlijke verwijdering. Men heeft hier onterecht over verklaard dat ik revanche nam op mijn oud-collega's, omdat ze mij in maart 1981 niet in ballingschap waren gevolgd. Ik heb mijn mening hierover al toegelicht. Bij de val van Martens IV vond ik dat mijn CVP-collega's zelf maar in eer en geweten moesten uitmaken of ze hun naam nog konden verbinden aan het voortzetten van een coalitie met socialisten. Mijn vroegere kabinetschef Jean-Luc Dehaene kreeg de belangrijke portefeuille van Sociale Zaken en verving Jos Chabert als chef de file van de ACW-ministers, een rol die hij met glans vervulde. Jean-Luc was niet de enige ACW'er die een ministerportefeuille kreeg. Met Philippe Maystadt op Begroting, Michel Hansenne op Arbeid, Daniël Coens op Onderwijs en Paula D'Hondt op Posterijen Telegrafie Telefonie was de christelijke vakbondsvleugel opvallend sterk vertegenwoordigd. De ACW-vertrouwelingen moesten het versoberingsbeleid voor de Beweging aanvaardbaar maken. Maar vooraleer ik mij naar het Koninklijk Paleis begaf met de lijst van kandidaat-ministers, had ik nog een dispuut met Jean Gol over de aanwezigheid van vrouwen in het nieuwe kabinet. Ik heb altijd getracht om vrouwen vooruit te helpen en voor mijn vijfde regering eiste ik dat elke partijvoorzitter een vrouwelijke staatssecretaris naar voren zou schuiven. Gol was het daar grondig mee oneens. Een vrouw in de functie van minister beantwoordde niet aan zijn klassieke opvattingen. Gelukkig zwichtte hij uiteindelijk voor mijn argumenten en gaf hij mij de naam door van Jacqueline Mayence-Goossens. Zij werd staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en een uitstekende collega. | |
[pagina 297]
| |
Bezorgde koningBij de eedaflegging op 17 december 1981 leek de koning opgelucht over de relatief snelle formatie, maar in zijn toespraak tot de ministers toonde hij zich tevens bezorgd om de toekomst. ‘Zoals uzelf hebt onderstreept, mijnheer de eerste minister, vat deze regering haar taak aan op het moeilijkste moment sedert het einde van de oorlog. U kent er, dames en heren, de oorzaken van en ook de gevolgen. Om deze laatste te beperken gaat u een herstelprogramma uitvoeren, zodra ú het vertrouwen van de Kamers hebt bekomen. De heropleving van het land veronderstelt dat op het vlak van de regering zelf een aantal essentiële voorwaarden vervuld worden. Het is nodig dat de regering werkelijk regeert en dat u hiertoe, over de verschillen en de recente gebeurtenissen heen, de vereiste onderlinge solidariteit opbrengt, zonder dewelke een regeringsploeg van bij het begin tot mislukken is gedoemd.’ ‘Eveneens dienen de besluitvorming, alsook het contact met het parlement verbeterd te worden en moeten voor de huidige en volgende regeringen de voorwaarden voor stabiliteit en levensduur geschapen worden. Uw taak is het ook het werk van de vorige Constituante af te maken, inzonderheid de toepassing van de institutionele hervormingen van augustus 1980 en het tot stand brengen van een positieve co-existentie met de instellingen van gemeenschappen en gewesten.’ ‘Naast de versoberingen die u van de bevolking zult moeten vragen, is het van belang het ontzaglijk groot menselijk potentieel waarover dit land beschikt, te ontginnen. Het blijft onze waardevolste rijkdom.’ ‘Duizenden mannen en vrouwen waarvan velen een zeer hoog opleidingsniveau hebben bereikt, verwachten dat de regeerders en het privéinitiatief de ontwikkeling van hun talenten bevorderen in België en elders, in vernieuwende activiteiten en ondernemingen, zodat we in de wereld onze zeer bedenkelijke toestand en reputatie kunnen rechttrekken.’ ‘Om uw doelstellingen te doen begrijpen en aanvaarden is het noodzakelijk ze geregeld toe te lichten bij de publieke opinie, vooral wanneer aan de bevolking pijnlijke offers moeten worden gevraagd of wanneer ze moet worden overtuigd van een beleid van nationale vernieuwing. De regering heeft gelukkig niet het monopolie van de voorlichting, maar ze heeft het recht en de plicht haar stem te laten horen.’ | |
[pagina 298]
| |
‘De verantwoordelijkheid die u vandaag op de schouders neemt is zeer zwaar. U zult vele hindernissen op uw weg ontmoeten. Maar u kent de inzet. Vermits u hebt aanvaard in deze regering te treden, hebt u vertrouwen in de toekomst van onze gemeenschappen, van onze regio's en - hoeft het gezegd? - ook van België. Ik deel dit vertrouwen en sta aan uw zijde.’Ga naar eind99 | |
Regeren met bijzondere machtenTijdens de hectische maanden november en december was de economische situatie van België er niet bepaald op verbeterd. Er werd nog altijd even duchtig gespeculeerd op onze frank, het leger werklozen groeide elke maand aan, de fabriekssluitingen en faillissementen volgden elkaar in een razend tempo op en de financiële put van het land werd met de dag dieper. Mijn regering wist op de dag van haar aantreden, 17 december 1981, dat ze spoedig een reddingsoperatie op touw moest zetten om de Belgische trein weer vlot te trekken. Anders zou het IMF ons land weleens vernederende voorwaarden kunnen opleggen als we aan de muntpariteit wilden blijven vasthouden. Ook een enorme rentelast hing als een zwaard van Damocles boven onze hoofden. Gelukkig was mijn regering ditmaal van heel wat hindernissen ontdaan. Al van bij het begin had ze zich formeel losgekoppeld van de sociale partners, die niet langer het sociaaleconomisch beleid zouden bepalen. ‘De regering zal regeren’ was ons devies. Voor meer ophef zorgde onze beslissing tot het regeren met bijzondere machten. Dankzij de bijzondere machten konden we eigenhandig en onmiddellijk wetten opheffen of wijzigen zonder dat daar eerst wekenlang in het parlement over moest worden gedebatteerd. Waarom ik er als pro parlementariër voor koos om de parlementaire procedures niet langer integraal te doorlopen? Mijn ervaring met het Belgisch parlement was dat het regeringswerk er te vaak bleef hangen en er zelfs werd afgeremd. Hetzelfde werk moest er maar liefst vier keer worden overgedaan. In de Kamer en in de Senaat, en vooraf telkens in hun bevoegde commissies. Deze tijdrovende werkwijze was er dikwijls de oorzaak van dat de door de regering voorgestelde herstelmaatregelen al van hun inhoud waren ontdaan vooraleer ze in het parlement ter stemming | |
[pagina 299]
| |
werden voorgelegd. De door de feiten achterhaalde ontwerpen waren niet meer dan lege hulzen. De bijzondere machten vroegen wij dus niet uit vrees voor afkeuring van het parlement, maar om sneller en meer gecoördineerd te kunnen werken. Een krachtdadig optreden kon het land immers best gebruiken. Hoe zou ik de devaluatie met 8,5 procent hebben kunnen doorvoeren als ik niet in hetzelfde weekend een beslissing kon nemen over de opschorting van de indexering? Had ik toen de normale parlementaire procedure gevolgd, dan zou het effect van de devaluatie teniet zijn gedaan. Over het gebruik van de bijzondere machten is achteraf heel wat te doen geweest. In de publieke opinie werd vrijwel meteen gesproken van ‘volmachten’, maar dat waren zij niet. Bij ‘volmachten’ wordt het parlement uitgeschakeld, bij ‘bijzondere machten’ behoudt het de controle over de regering. Het parlement kon op ieder ogenblik een einde stellen aan de bijzondere machten, met een gewone meerderheid. Het behield dus een soort van vetorecht tegenover het dagelijkse gebruik van de bijzondere machten. Critici moet ik er trouwens op wijzen dat ik nooit zo vaak in het parlement was als in die periode. Elke beslissing die de regering nam, ging ik er toelichten, waarna over het vertrouwen in de regering werd gestemd. Zelden werd er zoveel gediscussieerd als in die dagen. Voor mij namen al die interpellaties uiteraard veel tijd in beslag, maar het regeringswerk schoot tenminste op en dat was hetgeen dat telde.Ga naar eind100
In zijn reusachtig werk De Grondwet en de Raad van State, Afdeling wetgeving verduidelijkt Jan Velaers het begrip ‘bijzondere machten’: ‘Slechts een beperkt aantal aangelegenheden wijst de Grondwet zelf toe hetzij aan de wetgevende, hetzij aan de uitvoerende macht. Het gaat om de zogenaamde voorbehouden aangelegenheden. Voor het overige stelt de Grondwet slechts een formeel mechanisme in: de wetgevende macht beschikt over de volheid van de normatieve bevoegdheid, over de residuaire bevoegdheid, de koning daarentegen slechts over een toegewezen bevoegdheid. Niet alleen de Grondwet wijst aan de koning bevoegdheden toe. Ook de wetgever kan dat. Artikel 105 van de Grondwet laat de wetgever toe aan de Koning bevoegdheden toe te kennen, in aangelegenheden welke anders tot de bevoegdheid van de nationale wetgever zouden behoren.’ | |
[pagina 300]
| |
Velaers citeert ook het standpunt van de Raad van State en van het Hof van Cassatie over de bijzondere machten: ‘Aanvankelijk kreeg de Raad niet de gelegenheid zich over deze bijzondere machten uit te spreken. Opmerkenswaard is immers dat de regering in 1957 en 1967 weigerde de ontwerpen van wet houdende goedkeuring van bijzondere machten aan de koning aan de Raad van State voor te leggen. Over de ontwerpen die hebben geleid tot de bijzondere machtenwetten van 1982, 1983, 1986 en 1996 heeft de Raad van State echter wel advies uitgebracht. Zowel het Hof van Cassatie, als de Raad van State aanvaarden dians dat bijzondere machten niet strijdig zijn met de Grondwet.’Ga naar eind101 Uit deze citaten blijkt dat in het kader van ons grondwettelijk bestel de bijzondere machten niet werden uitgeoefend door ‘een nieuwe “besluitenregering” in België’, zoals de titel van een artikel van André Alen uit 1986, ten onrechte suggereert.Ga naar eind102 Bovendien vroegen wij over elk ontwerp van bijzonder machtenbesluit het advies van de Raad van State. Na een jaar regeren namen wij het initiatief om alle uitgevaardigde bijzondere machtenbesluiten te laten bekrachtigen door het parlement. Want eens bekrachtigd hadden ze kracht van wet en konden ze niet meer worden aangevochten voor de Raad van State. Ik ben nog altijd blij dat we toen een maximum aan democratische waarborgen toepasten en het parlement systematisch bij het bestuur betrokken, zij het dan op een gewijzigde manier. Ik ben het dan ook niet eens met de stelling dat mijn vijfde regering het parlement volledig in haar macht fnuikte en dat de instelling sindsdien nooit meer dezelfde is geweest. Wie zijn geschiedenis kent, weet dat de neergang van het parlementarisme feitelijk al vóór Martens V was ingezet met de vorming van de partijblokken, de doorsijpeling van de particratie in de administratie, en het intellectueel en fysiek absenteïsme in beide Kamers. | |
Factor-VerplaetseToen mijn regering haar herstelprogram bekendmaakte, vroegen velen zich af of de vooropgestelde saneringsmaatregelen wel volstonden om het tij te keren en ons land daarmee wel kon ontsnappen aan de dreigende devaluatie. Volgens de Nationale Bank kon een muntontwaarding alleen | |
[pagina 301]
| |
nog worden voorkomen als we het land een draconisch matigingsbeleid oplegden, met loons- en prijsverlagingen van zowat 10 procent voor iedereen. Maar zulke rechtlijnige inleveringen waren politiek volstrekt onhaalbaar. Het stond dus eigenlijk in de sterren geschreven dat het gauw op een devaluatie moest uitdraaien. De mogelijkheid van een devaluatie werd voor het eerst ter sprake gebracht door Leo Tindemans kort na de verdeling van de ministerportefeuilles. In een apartje met Willy De Clercq vroeg hij ons op de man af wat we nu eigenlijk van plan waren met de frank. De Clercq reageerde vrij heftig en verklaarde dat een devaluatie uitgesloten was met de liberalen in de regering. Maar Tindemans stelde die vraag niet zomaar. Een tweetal weken voor de verkiezingen had hij bij hem thuis in Edegem een delegatie van het IMF ontvangen, met de Fransman Patrick de Fontenay en de Belg Jacques de Groote. Hij vertelde ons dat zij uiterst verontrust waren over de budgettaire en economische ontsporing van het land. Hun oordeel was hard. Omdat België er niet in slaagde drastisch te saneren, verdiende ze ook niet de economie die ze met de sterke frank nastreefde. Bijgevolg moest ze maar haar frank aanpassen aan de belabberde binnenlandse onevenwichten en een forse devaluatie doorvoeren. Dat was de prijs die we moesten betalen voor zovele jaren wanbeleid. Ik moet eerlijk toegeven dat ik toen nog twijfelde aan de doelmatigheid en de gepastheid van zo'n monetaire ingreep. Jarenlang was een devaluatie afgeschilderd als iets dat men eenvoudigweg niet kon doen, als iets dat de publieke opinie nooit zou nemen. Geen enkele regering zou het overleven. Vooral in de zogenaamde weldenkende financiële kringen van de Nationale Bank gold een muntontwaarding absoluut als not done. Regeringsleiders die er in het verleden niet in waren geslaagd de waarde van de frank te handhaven, hadden steeds hun politiek doodvonnis getekend. Ook dat deed me twijfelen om de devaluatie in overweging te nemen.
Gelukkig verscheen er rond die tijd iemand in mijn leven die zeer goed wist welke richting het uit moest met ons land, iemand die mij bij zovele moeilijke keuzes bijstond: Fons Verplaetse. Fons maakte deel uit van de werkgroep-Detremmerie, die al sinds december 1980 in het geheim een devaluatie aan het voorbereiden was, in combinatie met een globaal saneringspakket. Op aanraden van Jef Houthuys benoemde ik hem in decem- | |
[pagina 302]
| |
ber 1981 tot adjunct-kabinetschef van mijn economisch kabinet. Vanuit die functie werd hij één van de centrale figuren in het ontwerpen en volhouden van de herstelpolitiek onder Martens V. Mijn eerste ontmoeting met Fons dateerde van begin februari 1981 (dus tijdens mijn vorige regering), toen ik echt met de handen in het haar zat. Ik ontving hem in de Wetstraat 16, samen met Jef Houthuys. Hij was toen nog analist op de studiedienst van de Nationale Bank en wenste mij te spreken over een of andere onbeduidende zaak. Nauwelijks was het gesprek gestart of er ontspon zich tussen ons drieën een levendige discussie over de economische crisis en de beleidsdoelen die een mogelijke herstelpolitiek moest bevatten. Verplaetse zette het gesprek meteen naar zijn hand met enkele gewaagde stellingen. Had ik toen al beseft dat zijn voorstellen de sleutel waren tot de opleving, dan had ik hem die dag beslist op mijn kabinet gehouden! Met verve legde hij me uit dat het toenemend tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans het grootste probleem vormde van ons land. Dat tekort ondermijnde de competitiviteit en de rentabiliteit van de ondernemingen en moest prioritair in evenwicht worden gebracht. Daarvoor zag hij maar een middel geschikt: een devaluatie van de Belgische frank. Volgens hem waren de meesten daar op de Nationale Bank intussen al van overtuigd, behalve gouverneur Cecil De Strycker en directeur Roland Beauvois. Hij raadde me overigens aan om mijn oren niet langer naar hen te laten hangen. Wie was deze man die zo zelfverzekerd het beleid van zijn superieuren in twijfel durfde te trekken? Hij wist mij best wel te charmeren met zijn gedurfde opvattingen over de Belgische economie, temeer omdat hij ze bevattelijk kon overbrengen. Dat hij zijn ideeën wurmde in Zultense klanken, stoorde mij geenszins. Het gaf mij als Oost-Vlaming juist een vertrouwde indruk. In de drukte van de maartcrisis verloren we elkaar wat uit het oog, maar tijdens de formatiebesprekingen in december 1981 ontmoetten we elkaar toevallig op de stoep van de Wetstraat ter hoogte van de Residence Palace. ‘Ben je nog altijd overtuigd van wat je mij in februari hebt gezegd?’ vroeg ik hem op de man af. Fons antwoordde volmondig ‘ja’. Vanaf dat moment stond het in feite vast dat hij mijn persoonlijke raadgever zou worden. | |
[pagina 303]
| |
De komst van Verplaetse deed een nieuwe wind waaien door de Wetstraat 16. Hoeveel werk ik ook had, Fons kwam wel tien keer per dag mijn kantoor binnengewandeld om eens te ‘klappen’, om zijn ideeën te verkondigen. Al wie moest deelnemen aan belangrijke vergaderingen, bevruchtte hij met zijn inzichten en bevoorraadde hij met tekst, informatie en zelfs speeches. Zelden heb ik zo'n onweerstaanbare en toegewijde medewerker onder mijn vleugels gehad. Hij engageerde zich zelfs in mijn kiescampagnes, door onder meer te zorgen voor de broodnodige financiële ondersteuning. De man uit Zulte was in zowat alle beleidsdomeinen thuis en wilde bijgevolg ook overal een bijdrage leveren, tot het rakettenbesluit toe. Maar één domein beheerste hij in het bijzonder: het monetaire. Dagen- en nachtenlang bestudeerde en berekende hij onze nationale economische gegevens. Ik zie hem nog voor me, als het ware aan zijn notities vastgeklonken en op andere momenten in de weer met simpele middelen zoals een rekenlat. Op monetair vlak verrichtte hij als mijn kabinetsmedewerker en later als gouverneur van de Nationale Bank een waar titanenwerk. Nog voor de euro bestond, koppelde hij de Belgische frank aan de Duitse mark. Je moet het maar doen. En toch, al zijn deskundigheid ten spijt, stak hij wat af van het milieu waarin hij functioneerde. Hij was nu eenmaal geen salonfähige figuur. Hij hield altijd een zekere afstand tegenover het maniërisme van de haute finance. Misschien was dat de reden waarom het niet boterde met mensen zoals Roland Beauvois en Cecil De Strycker. Fons zei me altijd: ‘Ik lees geen schone boeken zoals de gouverneur, maar ik ben wel voortdurend bezig met de reële problemen van ons land.’ Die realiteitszin bracht in hem ook een grote sociale bewogenheid naar boven, wat hem tot de préféré maakte van ACV-voorzitter Houthuys. De vriendschapsband zou later zijn nut nog bewijzen! Het is met heimwee dat ik terugdenk aan onze jarenlange samenwerking. Hij met zijn haast encyclopedische kennis van onze economie, ik die bereid was de politieke verantwoordelijkheid te dragen voor zovele impopulaire versoberingsmaatregelen. Samen brachten we in februari 1982 de schok teweeg die met het herstelbeleid deed instemmen. | |
[pagina 304]
| |
Nota-Verplaetse-Van YperseleVerplaetse was amper geïnstalleerd op mijn kabinet, of hij begon met Jacques van Ypersele aan een studie over de opportuniteit van een devaluatie. In een minimum van tijd leverden ze een buitengewoon knap rapport af waarvan ik de analyse met beide handen aangreep. In de nota werd onweerlegbaar aangetoond dat de Belgische economie tegenover die van de buurlanden mettertijd een kostenhandicap had opgelopen van zowat 12 procent. De nota bevatte de conclusie dat dit niet alleen door een matigingspolitiek kon worden weggewerkt, omdat het deflatoir effect te groot zou zijn. Ze stelde voor om een inlevering op te leggen van 3 tot 4 procent en de rest van de handicap te laten wegwerken door een aanpassing van de munt. Die moest op zijn minst 8 procent bedragen. Hierdoor wentelden we inderdaad een stuk van onze ellende af op het buitenland, waar de Belgische producten in een slag 8 procent goedkoper zouden worden. De keerzijde van die medaille, de inflatie door onze duurdere import, zouden we opvangen met een opschorting van het indexmechanisme en een prijzenstop. Verplaetses argumentatie was zodanig sluitend dat hij mij na een aantal keren ‘klappen’ voorgoed aan zijn zijde kreeg. Nu moest hij enkel nog de liberale coalitiepartners voor zijn plannen warm maken. Jean Gol zag snel de noodzaak van een devaluatie in, maar Willy De Clercq was heel wat moeilijker over de brug te krijgen. De Clercq vreesde, samen met de top van de Nationale Bank, dat het een devaluatie ‘zonder tanden’ zou worden. Onder druk van de vakbonden zouden begeleidende maatregelen zoals indexontkoppeling immers ontbreken, en zo dreigde het land terecht te komen in een neergaande spiraal van inflatie en devaluaties. Verplaetse speelde het spel echter uiterst handig. In plaats van De Clercq frontaal te benaderen, werkte hij via een omweg in op zijn gemoed. In de politiek is de kortste afstand tussen twee punten immers niet noodzakelijk een rechte. Hij zocht contact op met Mark Bienstman, de kabinetschef van De Clercq, en wist hem te overtuigen van de noodzaak van een muntingreep. | |
[pagina 305]
| |
‘Intieme’ ontmoeting in WashingtonOp zondag 14 februari 1982 zag ik Willy De Clercq in onze thuisstad Gent. We namen er een van de moeilijkste beslissingen uit onze politieke loopbaan. We besloten in het daaropvolgende weekend de frank te devalueren en daarmee de Belgische exportindustrie een enorme impuls te geven. Maar vooraleer het zover kwam, moesten we eerst nog een aantal belangrijke contacten leggen. Eén man moesten we immers hoe dan ook inlichten over onze plannen: directeur-generaal Jacques de Larosière van het Internationaal Monetair Fonds. Voor dat gesprek deed zich een gedroomde gelegenheid voor. Op dat ogenblik bekleedde ik immers als Belgisch premier het voorzitterschap van de Europese Raad en het protocol schreef voor dat ik samen met mijn minister van Buitenlandse Zaken een bezoek moest brengen aan de Amerikaanse president in Washington. Dat bezoek was toevallig gepland in de week die aan de devaluatie vooraf zou gaan. Ik zou dus in een moeite de IMF-topman in Washington kunnen opzoeken. Met de bedoeling zoveel mogelijk journalisten uit Brussel weg te hebben, vlogen we met een zeer ruime persdelegatie naar Washington in de DC-10 van de luchtmacht. We maakten twee tussenstops, een in IJsland en een in Canada, alvorens op de Edwardsbasis te landen. Tijdens mijn verblijf in de Amerikaanse hoofdstad gaf ik kabinetschef Van Ypersele de opdracht om in het grootste geheim een bezoek aan de Larosière te organiseren. Zelf logeerde ik op Blair House, het gastenverblijf voor staatshoofden en regeringsleiders. Een butler kwam me 's ochtends wekken met een kop thee, om onmiddellijk het televisieprogramma Good Morning America aan te zetten. Maar in volle nacht was Van Ypersele me al komen wekken om verslag uit te brengen over zijn contacten. We zouden, zo meldde hij, de directeur-generaal van het IMF kunnen opzoeken in zijn flat. Het probleem was alleen de discretie. We waren immers op alle mogelijke manieren omringd door uiterst waakzame veiligheidsdiensten, die onder leiding stonden van een zeer ondernemende dame aan wier oog geen enkel detail ontsnapte. Tijdens een diner op de Belgische ambassade, de avond voor het bewuste ochtendlijke onderhoud met het IMF, fluisterde Van Ypersele onze bewaakster in het oor dat zijn premier de volgende ochtend om acht uur alleen wilde gaan shoppen, zonder | |
[pagina 306]
| |
veiligheidsmensen om zich heen. De dame merkte op dat de winkels in Washington op dat vroege uur nog gesloten waren. Toch meende ze mijn probleem te begrijpen. Wilde ik soms een intieme ontmoeting? Dat viel wel te regelen. Ten einde raad vertelde de kabinetschef haar de volle waarheid en stemde hij in met een veiligheidsescorte op de lange rit naar de flat van de Larosière. Op donderdagochtend slopen we Blair House uit langs de personeel-singang, tussen de vuilnisbakken door. Toen we bij het huis van de Larosière arriveerden stonden ons daar al vier security-agenten op te wachten. Na een lang gesprek met onze gastheer en zijn deskundige voor Belgische aangelegenheden, en na onze toelichting over de maatregelen die we samen met de devaluatie zouden nemen, raadde hij meer dan 10 procent aan. Het zou uiteindelijk 8,5 procent worden. Diezelfde middag vlogen Van Ypersele en ikzelf naar New York om daar de Concorde naar Parijs te nemen. Om geen argwaan te wekkeen hadden we dit vervroegde vertrek niet meegedeeld aan de journalisten en was Leo Tindemans in Washington achtergebleven. Het was mijn eerste supersonische vlucht en door het raampje kon ik met eigen ogen vaststellen dat de aarde rond is. Na het diner verbaasde Jacques van Ypersele zich over de gespannen stilte. Om wat rustiger te worden, haalde hij uit zijn tas een klein boekje. Het was de Imitatio Christi van Thomas a Kempis. Gelovig zoals hij was, trachtte hij uit de verzen energie te putten om het zenuwslopende weekend aan te vatten. Het besef dat politici de belangen en het goed van de bevolking soms als het ware tastbaar in handen hebben, woog nooit zo zwaar als op dat ogenblik. | |
OvertuigingscampagneDe principebeslissing tot devaluatie was genomen, het geheim was goed bewaard gebleven. Nu kwam het er enkel nog opaan de delicate operatie in de praktijk om te zetten. Op vrijdag 19 februari bracht ik om 9 uur het kernkabinet bijeen, en om 11 uur de ministerraad. De cruciale beslissing om te devalueren werd genomen. Ik herinner me nog zeer goed dat sommige collega's zichtbaar beefden. | |
[pagina 307]
| |
's Namiddags, rond 17 uur, ontving ik de sociale partners in mijn ambtswoning aan de Lambermontstraat. Ik legde hun drie formules van desindexering voor en zei dat die een devaluatie overbodig zouden kunnen maken. De vergadering was van mijn kant echter een schijnvertoning. Ik wist immers vooraf dat ze mijn voorstellen zouden verwerpen. Toch wilde ik dit zwart op wit bewezen zien. Door de sociale partners te confronteren met hun eigen onvermogen, zouden zij wellicht begrijpen waarom de regering vanaf dat moment eenzijdig saneringsmaatregelen zou doordrukken. Na de vergadering riep ik nog even Jef Houthuys en Georges Debunne bij mij. Ik gaf hun een duidelijke boodschap mee: ‘Ik zie dat er andermaal geen consensus mogelijk is, maar jullie moeten niet denken dat de regering geen maatregelen zal nemen. We hebben bijzondere machten en gaan daar nu snel gebruik van maken.’ Debunne, die een week eerder nog een 24-urige staking had georganiseerd tegen het versoberingsbeleid, deed mijn opmerking afwijzend van de hand. Houthuys reageerde positiever: ‘Als het moet, doe het dan op sociaal verantwoorde wijze. Beter de korte pijn.’ Hij was door Verplaetse al op de hoogte gebracht van de nakende operatie en leek te berusten in wat komen zou. Zodra de sociale partners de deur uit waren, wandelde ik via het Warandepark naar de Wetstraat 16, om langs een achterdeur het kabinet van Financiën in de Wetstraat 12 te bereiken. Daar wachtte Willy De Clercq me op, samen met gouverneur De Strycker en zijn zwijgzame en beduusde opvolger Jean Godeaux. Toen we de nationale bankiers meedeelden dat we zinnens waren de Belgische frank te devalueren, speelde zich een dramatische scène af. De Strycker en zijn opvolger, die slechts enkele weken later daadwerkelijk in functie zou treden, kantten zich volledig tegen onze beslissing. Jean Godeaux had trouwens de dag zelf nog een felle verklaring afgelegd waarin hij om het even welke devaluatie onzin noemde.Ga naar eind103 Vooral voor gouverneur De Strycker was het een mokerslag. Hij, de man die altijd had gezegd dat er nooit zou worden gedevalueerd zolang hij gouverneur was, werd nu voor een voldongen feit geplaatst. Toen ik hem vroeg om 's anderendaags deel te nemen aan de bijeenkomst van het Europees Monetair Comité, een expertsvergadering die voorafgaat aan de beslissing van de EG-financie-ministers, om over de devaluatie te onderhandelen, weigerde hij kordaat. | |
[pagina 308]
| |
IK was verplicht gezagsargumenten te gebruiken. Pas na lang aandringen verklaarde hij er zich, lijkbleek, toe bereid. Onmiddellijk nadien bracht ik mijn Luxemburgse ambtgenoot Pierre Werner op de hoogte van de Belgische beslissing. Tot dan toe hadden we de regering van het Groot-Hertogdom Luxemburg nooit betrokken bij de geheime besprekingen over de aanpassing van de munt, hoewel het ook haar frank was. Ik besefte wel dat dit niet correct was, maar we waren te beducht voor indiscreties. De Luxemburgse regering stond er immers voor bekend dat ze haar belangwekkende dossiers niet geheim kon houden voor ijverige financiële journalisten. Van Ypersele zei me dat we absoluut geen risico's konden nemen, omdat het uitlekken van het plan de speculatie rond de frank zou doen toenemen en een nationale ramp zou betekenen. Het gebrek aan overleg werd ons begrijpelijkerwijze niet in dank afgenomen. Pierre Werner was bijzonder ontstemd en liet dat ook duidelijk merken. Amper twee dagen eerder was minister Mark Eyskens hem komen garanderen dat er geen sprake was van een Belgische devaluatie. Nu werd zijn land meegesleurd in een operatie waar het in feite geen behoefte aan had, want de Luxemburgse staatsfinanciën waren gezond. Ik zei hem dat we in België zeer verveeld zaten met deze incorrecte werkwijze, maar dat we geen andere mogelijkheid hadden. Gelukkig kon ik in de jaren die volgden het vertrouwen tussen ons en de Luxemburgse regering en Pierre Werner herstellen. Zo kon ik een regeringsbeslissing forceren om de schadevergoeding uit te betalen voor de Luxemburgse tv-antenne die door een Belgische straaljager was vernield. Zonder argumenten ten gronde had Buitenlandse Zaken het dossier jarenlang laten aanslepen. | |
Strijd voor de toekomst‘A baby is easy to conceive, but difficult to deliver’, zegt een Engels spreekwoord. Dat bleek niet alleen uit de reacties van Cecil De Strycker en Pierre Werner, maar ook uit de weigerachtige houding van de EG-partners ten aanzien van onze devaluatievraag. Zoals het bij goede onderhandelingen past, vroeg de Belgische delegatie een hoger percentage dan ze hoopte te verkrijgen: zo'n 12 procent. Maar niemand leek bereid om ons deze concur- | |
[pagina 309]
| |
rentiële voorsprong te gunnen. Bundesbank-president Karl Otto Pöhl zei slechts 3 procent te willen toestaan. Ook onze verbolgen Luxemburgse partner zette al haar artillerie in om onze aanvraag te blokkeren. De onderhandelingen werden nog bemoeilijkt toen zaterdagnamiddag de devaluatievraag uitlekte. Het was het Britse persbureau Reuters dat met het nieuws kwam. Op dat ogenblik vergaderde ik met de topministers in Hertoginnedal over de maatregelen die de muntingreep moesten begeleiden. De spanning was er te snijden. Buiten het kasteel troepte een hele persmeute samen die van de regering een officiële reactie verwachtte op de devaluatiegeruchten. Maar omdat het monetaire comité nog geen beslissing had genomen, konden wij onmogelijk onze plannen wereldkundig maken. Tegen beter weten in stuurde ik mijn woordvoerder Lou De Clerck op pad om het uitgelekte nieuws te ontkennen. Maar zijn tussenkomst kon de geruchtenstroom niet doen stoppen. In die hachelijke toestand was dat overigens een onmogelijke opdracht. Zondagavond 21 februari kwam er dan toch een compromis uit de bus. Na een urenlang gevecht met zijn Europese collega-ministers van Financiën sleepte Willy De Clercq een devaluatie van 8,5 procent uit de brand. Zodra hij aanvaard had om de muntaanpassing bij de EG-partners te gaan bepleiten, ging hij er ook helemaal voor. Dat was Willy ten voeten uit. De opluchting was groot toen we in Hertoginnedal het verlossende nieuws te horen kregen. Meteen namen we een aantal beslissingen die van kapitaal belang waren om de operatie te doen slagen. Tegen de verwachtingen van de Nationale Bank in schortten we bij bijzonder-machtenbesluit de indexering van de lonen en de sociale vergoedingen op. Van de minimumlonen bleven we af. We kondigden ook een prijzenstop van drie maanden af. Zo zouden wij de inflatoire druk opvangen en het effect van de muntontwaarding optimaliseren. Ik vond dat de zaak ernstig genoeg was om de bevolking diezelfde avond nog op de hoogte te brengen van de recente verwikkelingen. In een bijzondere regeringsmededeling voor radio en televisie onderstreepte ik de noodzaak van een devaluatie en de begeleidende maatregelen, die moesten ‘vermijden dat prijzen en inkomens de hoogte zouden inschieten’ en ‘de offers van de bevolking daarmee nutteloos zouden zijn’. Ik besloot: ‘De regering is aangetreden op het moeilijkste ogenblik van de jongste dertig jaar. Zij moet moeilijke beslissingen nemen. Zij wil de meest gunstige | |
[pagina 310]
| |
voorwaarden scheppen voor een herstel, gebaseerd op economische groei. Men moet geen mirakels verwachten: een ernstig gecompromitteerde situatie kan men in enkele weken niet rechttrekken. Het is vooral van volgend jaar af dat het effect van dit nieuwe beleid voelbaar zal zijn. Indien wij echter opnieuw zouden aarzelen, dan zou het noodzakelijke herstel nooit kunnen worden ingezet. De solidariteit van allen, het werk van ieder, het herstel van een klimaat van vertrouwen, zijn stuk voor stuk onontbeerlijke voorwaarden opdat de regeringsbeslissingen vruchten zouden afwerpen. De weg is smal, maar wij moeten slagen. Ik ben er zeker van dat ook u wilt dat ons land, dat nog verwachtingen kan wekken, deze strijd voor de toekomst wint.’Ga naar eind104 Nu, zovele jaren later, kan ik met genoegdoening getuigen dat de muntingreep inderdaad de lang verwachte economische relance teweegbracht. De economist Jan Bohets schreef hierover in De losbandige jaren: ‘Via “indexsprongen” werd in enkele jaren een vermindering van de reële lonen met 13 procent doorgevoerd. Opmerkelijk genoeg is achteraf nooit een inhaalbeweging op gang gekomen. Pas vanaf 1987 was er opnieuw vrije loonvorming, maar de les was geleerd.’Ga naar eind105 Jarenlang al hadden mijn partij en ikzelf gewaarschuwd dat het begrotingsbeleid moest worden gewijzigd. Maar in tegenstelling tot onze buurlanden Duitsland en Frankrijk, waar Schmidt en Giscard d'Estaing wel tijdig maatregelen doorvoerden, bleef ons land een fool's paradise. We verkeken elke kans om aan de devaluatie te ontsnappen. Of zoals Herman Van Rompuy het ooit zo treffend schreef: ‘Het drama van ons land is telkens opnieuw dat men de zaken zolang uit de hand laat lopen, dat een aantal poorten naar oplossingen nog amper op een kier staan.’Ga naar eind106 | |
Psychologische overwinningDe devaluatie ontleende haar betekenis niet alleen aan de gunstige weerslag die ze had op de economie. Haar diepere betekenis was van psychologische aard. Door volledig autonoom drastische herstelmaatregelen door te drukken rukte de regering zich symbolisch los uit de houdgreep van de sociale partners. Op een weekend tijd staken we de Rubicon over met een legioen aan saneringsmaatregelen die de ommekeer voorgoed bewerkten! | |
[pagina 311]
| |
De vakbonden stonden zo perplex van onze dadendrang dat zij de ingreep op de munt impliciet aanvaardden door er hun achterban niet massaal tegen te mobiliseren. Van de sociale opstand waarvoor zo dikwijls was gewaarschuwd, kwam dus niets in huis. Zelfs Georges Debunne legde zich neer bij het onvermijdelijke feit, wat niet wil zeggen dat hij het er mee eens was. Zo verklaarde hij enkele maanden later op een persconferentie over mijn herstelbeleid: ‘Martens regeert! De neoliberale regering volhardt in een onbillijke soberheidspolitiek, in een blind vertrouwen in de privéonderneming, in een deflatoir beleid dat leidt naar ondertewerkstelling, in zijn politiek van sociale achteruitgang, zonder garanties voor de toekomst van het land.’Ga naar eind107 Het was een van zijn laatste verklaringen vooraleer hij in december 1982 met pensioen ging. Waar de bevolking over het algemeen kalm bleef bij haar koopkracht-vermindering, liet de socialistische oppositie in het parlement veel meer protest horen. Op dinsdag 23 februari, twee dagen na de devaluatie, nam zij in de Kamer de muntingreep scherp op de korrel. Willy Claes drong aan op de oprichting van een parlementaire enquêtecommissie. Ik merkte nochtans dat hij toch wel de noodzaak van de ingreep inzag. Bij de aanblik van zoveel innerlijke tegenspraak moest ik denken aan de woorden van de wijze Ovidius: Video meliora proboque deteriora sequor, ik zie het goede en keur het goed maar ik doe het kwade. Het was een karaktertrek die overigens ook de meeste van zijn partijgenoten kenmerkte. | |
Het gelijk van de zwartkijkerMet Willy Claes heb ik steeds in volledige openheid kunnen samenwerken. Zijn loyaliteit ten aanzien van de eerste minister was onvoorwaardelijk. Ons beider gehechtheid aan het land was even groot, we waren allebei wars van elke vorm van separatisme met nochtans een groot nuanceverschil: ik was federalist uit overtuiging, hij is het geleidelijk aan geworden; ik verdedigde de hervorming van onze staat met enthousiasme, hij soms met tegenzin. Deze intellectueel en muzikaal begaafde man was via het ziekenfonds in de socialistische partij terechtgekomen, waar hij zich eerder opstelde als een progressieve democraat dan als collectivist. Ook andere socialisten die | |
[pagina 312]
| |
uit de ziekenfondsen kwamen zoals Leburton en Pierre Falize, stelden zich bijzonder pragmatisch op tegen de etatiserende tendens die in het socialisme van de jaren zestig en zeventig nog duidelijk aanwezig was. Bij de goedkeuring van het Navo-dubbelbesluit in 1979 trok hij volledig de kaart van de trouw aan onze Navo-verplichtingen en ik kan me met herinneren dat de latere secretaris-generaal van die organisatie ooit heeft meegelopen in anti-Navo- of antirakettenbetogingen, waar socialistische prominenten zich pleegden te verdringen op de eerste rijen. De verstandhouding die tussen ons groeide tijdens de Egmontonderhandelingen kreeg een verlengstuk in mijn eerste regering. Toen Martens I na enkele maanden struikelde, was hij het die me namens de Vlaamse socialisten kwam zeggen: ‘Ons vertrouwen in jou is ongeschokt.’ Als informateur voor mijn derde regering (1980) heeft Claes de liberalen ervan overtuigd dat de algemene economische en institutionele toestand een klassieke drieledige regering noodzakelijk maakte. Hij heeft dan ook alles gedaan om die regering boven water te houden, ook al droeg de jonge socialistische garde haar niet in het hart. Ik herinner me nog zeer goed hoe hij in juli 1980 zijn nek wel zeer ver uitstak door in een RTBf-programma te zeggen: ‘Indien niet alle sectoren in de Belgische samenleving een ernstige inspanning leveren voor het nationaal herstel, dan gaat het land een regelrechte ramp tegemoet. Die zal zich niet enkel afspelen op economisch vlak, maar zal evenzeer gevolgen hebben voor de democratie. Er zit op dit ogenblik dan ook niet anders op dan de economie resolute voorrang te verlenen, ook op het sociale. Matiging moet worden beoefend, in de eerste plaats door de bezittende klasse, maar bijkomend evenzeer door het patronaat als de werkende bevolking.’Ga naar eind108 Door deze uitspraak kreeg Claes bakken kritiek over zich van zijn partij en van het ABVV. Nu, 25 jaar later, naar aanleiding van het generatiepact, lees ik dat Willy Claes trouw is gebleven aan zijn zienswijze van toen: ‘Het galopperende begrotingstekort en de stijgende werkloosheid noopten rond 1980 tot drastische ingrepen. Ook toen hadden we de grootste moeite om ze uit te leggen aan de achterban. Ik waarschuwde voor economische rampen, maar men vond mij te mismoedig, een zwartkijker. (...) Wij Vlaamse socialisten deden gematigde voorstellen. Wij stelden een index in centen in plaats van in percenten voor: dat maakte hem herverdelend. Maar de Waalse socialisten wilden daar niet van horen. Van de tal- | |
[pagina 313]
| |
loze regeringsvoorstellen voor economisch herstel en budgettaire sanering kwam niets, door gebrek aan moed.’ En Claes waarschuwde ABVV-top-man Xavier Verboven dat als hij de maatregelen bleef afschieten er, zoals in 1982, drastischer oplossingen nodig zouden zijn die er waarschijnlijk kwamen zonder socialisten in de regering.Ga naar eind109 Onnodig te zeggen dat Willy Claes in vele kringen een verdiende reputatie van staatsman had verkregen en aan het Hof tot de geprivilegieerde raadslieden behoorde. Ik heb zijn verwijdering van de nationale en internationale scène fel betreurd. En ik blijf ervan overtuigd dat Willy Claes zich weinig of niets te verwijten heeft in het Agusta-schandaal. Naar mijn aanvoelen heeft hij bepaalde bewijzen van zijn onschuld niet uitgespeeld omdat hij te zeer verknocht was aan zijn partij. Hopelijk schept hij klaarheid in zijn memoires. | |
Onze socialisten leven op een eilandZelden was de confrontatie tussen meerderheid en oppositie zo uitgesproken als tijdens mijn vijfde regeerperiode. De Waalse socialisten stonden nog steeds onder leiding van Guy Spitaels en hadden duidelijk geen kaas gegeten van constructieve oppositie. Ze dreven verder afin illusies. Op een partijcongres in juni 1983 in Namen namen ze zelfs de notie ‘klassenstrijd’ opnieuw in hun partijstatuten op. Maar in de Vlaamse socialisten trof ik geduchte opposanten aan. Karel Van Miert, Louis Tobback, Luc Vanden Bossche en de jonge Frank Vandenbroucke bestookten mij continu met interpellaties. Vooral Tobback vergenoegde zich in een staalharde oppositieretoriek waarbij ik het dikwijls moest ontgelden. De vele ‘koosnaampjes’ waarmee hij mijn persoon bedacht, werkten in op ieders lachspieren.Ga naar eind110 Het was echter niet alleen een confrontatie tussen politici en partijen, maar vooral ook tussen beleidskeuzes en doctrines. De regeringsmeerderheid had lessen getrokken uit de fouten van het verleden en wilde met een vernieuwde aanpak de economische teloorgang een halt toeroepen. De socialisten daarentegen bleven kamperen in hun klassieke, vastgeroeste denkschema's. Ze bleven zich vastklampen aan inkomensstijgingen en bindend sociaal overleg. Zij gaven voorrang aan werkgelegenheid in plaats van aan het bedrijfsleven. Het contrast met hun socialistische vrienden | |
[pagina 314]
| |
die in het buitenland regeringsverantwoordelijkheid droegen, was enorm. In tegenstelling tot de Belgische socialisten leefden zij daar niet op een eiland.
Niet alleen de oppositie maar ook mijn eigen partij doorliep mijn vijfde regeerperiode op een bijzondere manier. Voor de CVP kondigden zich enkele moeilijke jaren aan waarbij het algemeen belang moest voorgaan op het partijbelang, wat voor sommigen na de verkiezingsnederlaag niet voor de hand lag. Frans Verleyen schreef ooit dat ‘de CVP eigenlijk slechts ongestoord aan politiek kan doen in een tijd van overvloed waarin geen eieren voor krap geld gekozen moeten worden. Dan kan ze al haar geledingen tevredenstellen. Het zijn pas de verarming en de crisis die de christendemocraten voor onoplosbare keuzemoeilijkheden plaatsen en de rivaliteit tussen haar linker- en rechtervleugel nog aanscherpen.’Ga naar eind111 Crisistijden nopen echter tot een eensgezind optreden. Daarom besloten Leo Tindemans, Jean-Luc Dehaene en ikzelf om Leo als partijvoorzitter te laten opvolgen door de traditionele verzoener Frank Swaelen. Eigenlijk had ik Frank al in april 1979 als partijvoorzitter gewild, maar Leo's optreden in de Magdalenazaal had dat verhinderd. Nu aanvaardde hij het voorzitterschap, zij het wel met enige aarzeling. Frank behoort immers niet tot het genre politici dat zichzelf overschat bij het aangaan van zeer zware verantwoordelijkheden. Wij konden hem gelukkig overtuigen van zijn capaciteiten. Hij was tien jaar lang nationaal secretaris van de CVP/PSC geweest en kende dus het klappen van de zweep. | |
Laatste loyalist van de christendemocratieIn Frank Swaelen heb ik altijd een warme, loyale partijgenoot gekend. Onder zijn voorzitterschap kwam er een einde aan de verfoeilijke periode waarin de CVP-ministers vanuit hun eigen partij constant onder vuur werden genomen. Frank begreep als geen ander dat de partij zich in deze crisisjaren moest opwerpen als motor van het herstelbeleid en zich moest onthouden van ondoordachte standpunten of uitlatingen die de regeringsstabiliteit in het gedrang konden brengen. Hij was geen baanbreker, maar wilde vooral de eenheid binnen de partij bewaren. Hij slaagde daarin ook. | |
[pagina 315]
| |
Als een geduldig absorberende en verzoenende spons overkoepelde hij de spanningen die er ontstonden naar aanleiding van het harde inleveringsbeleid, het Waalse staaldossier, de rakettencrisis en zo meer. Als standenloze CVP'er werd hij niet van partijdigheid verdacht door de linkse vakbondsvleugel, noch door de rechterzijde. En als geëvolueerde unionist kon hij de brug slaan tussen hen die de staatshervorming van 1980 als eindpunt bepleitten en de (con-)federalisten die alweer een grote stap voorwaarts wilden zetten. Doorheen al die woelige jaren is Frank een goede vriend gebleven. Dat hij in 1992 bleef aandringen op het voorzitterschap van de Senaat, ook al kwam ik er als voormalig premier voor in aanmerking, heeft daar geen verandering in gebracht. Hij verdiende dit maar al te goed, want weinigen hebben zichzelf zo weggecijferd voor de partij als Frank Swaelen. ‘De laatste loyalist van de christendemocratie’ noemde ik hem ooit. Het zou mooi zijn als hij zo de geschiedenis in kon gaan. |
|