De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 271]
| |
14
| |
[pagina 272]
| |
bij hun aankomst in de Van Monckhovenstraat, om htm een bloemenruiker te overhandigen. Het waren mensen die ik persoonlijk niet kende. Hoe zij op de hoogte waren van het koninklijk bezoek blijft mij nog steeds een raadsel, want de persdienst van het Koninklijk Paleis had er geen ruchtbaarheid aan gegeven. Het privé-onderhoud verliep in een ontspannen sfeer. Boudewijn toonde zich als een heel warm man, bezorgd om mijn politieke toekomst en lovend over mijn laatste initiatieven. De overheerlijke maaltijd werd verzorgd door professor Els De Bens en haar echtgenoot. We kenden het echtpaar al enige tijd en mettertijd waren ze vrienden aan huis geworden. Ik wist dat Els een goede kokkin was en had haar gevraagd om bij me thuis het koninklijke maal te komen bereiden. | |
Tijd voor mezelfNa het bezoek van de koning drong het pas goed tot me door dat ik mijn politieke eersterangsrol voor onbepaalde tijd was kwijtgespeeld. Er brak een periode aan waarin ik regelmatiger leefde en opnieuw tijd had voor een privéleven. Een mens moet zich regelmatig kunnen herbronnen en daarom besloot ik ook tijd vrij te maken voor al die dingen die een politicus uit noodzaak verwaarloost, maar het leven toch een extra dimensie geven: muziek, literatuur, film... Soms voel ik dat ik vrij laat in contact ben gekomen met de wereld van het kunstzinnige en de schoonheidsbeleving. Misschien heeft mijn afkomst mee voor die vertraging gezorgd. In mijn kinderjaren verslond ik boeken. Ik las de hele parochiebibliotheek uit, maar de andere muzen bleven lange tijd vage onbekenden. Voor mijn kinderen heb ik het altijd anders gewild. Ik had ook al snel belangstelling voor film en ik heb altijd geprobeerd de filmcultuur te blijven volgen. Een van de hoogtepunten die ik me uit mijn jonge jaren kan herinneren is Het naakte Eiland, een Japanse film uit de vroege jaren zestig. En ik hou ook zielsveel van L' Homme de la Mancha, het door Jacques Brel gemaakte portret van Don Quichotte en zijn onmogelijke droom. Een recentere film die me aansprak, was The Remains of the Day, het verhaal over het onaantastbare plichtsbesef van een Britse butler in woelige tijden. Ergens herken ik me wel in butler Stevens. De Wetstraat | |
[pagina 273]
| |
is voor mij altijd een oord van plicht, van het eeuwig uitgestelde geluksgevoel geweest. Ook vrij laat, maar dan intens, ontdekte ik de muziek. Bij mij is dat in overweldigende mate Bach. Het metrum, de pure wiskunde van deze muziek maakt me rustig en gelukkig. Ik heb het gevoel dat ze verband houdt met de binaire levenswet, met de regelmaat van de hartslag, en ook met de logica waarmee getallenreeksen op een positieve of negatieve waarheid kunnen uitlopen. Het is moeilijk te vatten dat de man die zo'n delicaat geordende muziek componeerde, zelf een man van grote passies en levensbreuken was. Aan Margaret Thatcher vertelde ik eens hoezeer ik genoot van de BBC-concerten die tijdens het weekeinde op de televisie werden uitgezonden. Ze was verwonderd. Ze vroeg zich af waar een eerste minister de tijd haalde voor ontspanning. Ik zei haar dat iedere mens zich moet kunnen ontspannen, wat ook zijn werk is. Zo had ik de gewoonte om 's middags even uit te rusten in de Lambermontresidentie, of ik nam er kort de internationale pers door. Het was een adempauze die me toeliet de batterijen op te laden, vooraleer ik me weer in de storm begaf. Aan een Spaanse verslaggever vertelde ik overigens eens dat ik de siësta een goede uitvinding vond. Kunst staat voor mij in grote mate gelijk met een atmosfeer van kalmte. Rust vind ik ook terug in de natuur. Ik houd enorm veel van waterlandschappen en vooral van onze Noordzee, met dat speciaal soort licht. Ik ben altijd een gepassioneerd zeevisser geweest. Tijdens het vissen kan ik werkelijk tot mezelf komen en nadenken over de grote etappes in de toekomst. De visser reflecteert in volkomen rust en geduld, terwijl de wereld rondom hem volop in beweging blijft. Bij zoveel contrast ervaar ik dan bijna bovenaards de fundamentele panta rhei van het bestaan: alles stroomt en verandert, de samenleving vloeit bestendig naar een punt dat ze meestal zelf niet heeft vastgelegd. Een politicus moet die ontmoedigend gecompliceerde werkelijkheid trachten te doorgronden en op grond daarvan beleidsbeslissingen voorbereiden. Een korte, regelmatige retraite heeft me daarbij altijd geholpen. Soms vraag ik me af of politici tegenwoordig nog wel voldoende tijd kunnen vrijmaken om in harmonie te komen met zichzelf en het interne evenwicht te herstellen. Hoeveel van hun vrije momenten worden immers niet in beslag genomen door allerlei bijkom- | |
[pagina 274]
| |
stige zaken? Ik denk maar aan praatprogramma's op televisie waar image-building het inhoudelijk debat zo vaak verdringt. Misschien verklaart dit gebrek aan harmonie wel het ideologisch geschipper van sommige politici in deze tijd. | |
Mijn ecologische gevoeligheidMijn natuurpassie brengt me meteen bij een actueel politiek en maatschappelijk thema: de ecologische bezorgdheid, het groene geweten. De lezer weet dat ik al als CVP-voorzitter initiatieven had genomen om het ecologisch thema op de beleidsagenda te krijgen. Tot mijn grote spijt werd dat geen groot succes. De Wetstraat kreeg pas belangstelling voor dit fundamenteel beschavingsvraagstuk bij de komst van een aparte politieke stroming, de Groenen. Over Agalev, tegenwoordig Groen!, heb ik altijd een dubbel gevoel gehad. Aanvankelijk was ik enthousiast over hun optreden. Net zoals de Groenen vind ik dat er veel te lang werd getreuzeld met levensnoodzakelijke hervormingen. Maar voor Agalev was het lang niet evident om aan politiek te doen. Politiek bedrijven betekent de wil om verantwoordelijkheid te nemen en compromissen te sluiten. Als je dan start vanuit ideaalbeelden, moet het wel botsen. Want eigenlijk kan je enkel achteruitgaan: je bereikt iets dat minder is dan het ideaal. Agalev begon te ontgoochelen zodra ze lonkte naar regeringsdeelname. Met het oog op de vergroting van haar electoraat profileerde ze zich als pleitbezorger van een links-libertaire gedachtestroom. Thema's zoals homohuwelijk en legalisering van cannabis moesten het jonge, progressieve kiezerspubliek verleiden. Maar de partij raakte daardoor steeds verder verwijderd van haar Groene, zuivere kern. Deze populariserende factor, waarvan Agalev-boegbeeld Mieke Vogels de belichaming was, deed de beweging inhoudelijk geen goed. Vogels begreep als geen ander dat het in de politiek niet volstaat om goede wetsvoorstellen te schrijven: je moet ook nog gezien worden. Ik herinner me haar stunt in de Kamer nog levendig, toen ze op het spreekgestoelte een voorschoot aantrok. Op korte termijn legde het haar in elk geval geen windeieren. Agalev groeide gestaag en kon - dankzij het electorale zetje van de dioxine- | |
[pagina 275]
| |
crisis - in 1999 de nodige zetels leveren voor de eerste paars-groene regering. Maar vier jaar later zat de partij alweer in zak en as: gebrandmerkt als ‘regeringsonbekwaam’, ‘spilziek’ en ‘dodelijk naïef’ werd Agalev op 18 mei 2003 door de Vlaamse kiezer uit het parlement geband. Jos Geysels en Mieke Vogels erkenden hun falen en traden af. Op wat restte, richtte Vera Dua ‘Groen!’ op, dat - behalve een naamsverandering - geen hoop op verandering bracht en onder dezelfde contradicties gebukt gaat.Ga naar eind90 Maar ondanks alle fouten, vergissingen en illusies die de Groene beweging zo excentriek maakt, heb ik zeker begrip voor haar ecologische gedachtegoed, meer dan bijvoorbeeld voor het harteloze neoliberalisme. De beweging heeft het groene geweten van de bevolking aangescherpt. Dat is zonder meer een mooie verwezenlijking, en dient ook naar de toekomst te worden doorgetrokken. | |
De warme boodschap van P.W.Tijdens de kalme zomer van 1981 drong het tot me door dat de vraagstukken over economie en sociale verhoudingen uit mijn regeerperiode, me niet meer loslieten. Mijn herstelplannen vertolkten echt wel mijn diepste overtuiging. ‘Ik weet vandaag meer dan ooit dat ik toen goed heb gehandeld’, verklaarde ik op een late zomerdag aan Hugo Camps. ‘Het is mij niet te doen om het gelijk, maar het blijft mijn overtuiging dat welke regering ook ooit nog zal moeten terugvallen op de maatregelen die ik destijds als ultiem redmiddel heb voorgesteld. We kunnen de indexdans en andere automatismen niet blijven ontspringen.’Ga naar eind91 Nu ik er de tijd voor had, wilde ik mijn sociaaleconomische opvattingen eens toetsen aan de echte noden van het bedrijfsleven. Dirk Mangeleer, mijn persoonlijke medewerker, raadde me daarom aan het industriele leven grondig te gaan bestuderen en een bezoek te brengen aan alle grote bedrijven in mijn arrondissement Gent-Eeklo. Op korte tijd bezocht ik onder meer de Gentse trammaatschappij, Bergougnan, Langerbrugge, Santens, Samsonite, Fabelta, Grain Terminal en Ebes in Doel en in Antwerpen, waar ik overigens het ontslag van mijn opvolger Eyskens vernam. Het was aangenaam om de tijd in mijn eigen streek door te brengen, want sinds 1972 had mijn leven zich bijna onafgebroken in Brussel afge- | |
[pagina 276]
| |
speeld. Telkens kreeg ik er de proef op de som. Er liep heel wat verkeerd in de bedrijfswereld en zowat alle industriëlen met wie ik in contact kwam, waren het eens met de inhoud van mijn Noodplan. Binnen de christelijke arbeidersbeweging had mijn Noodplan echter voor heel wat wenkbrauwengefrons gezorgd. Van nature voelde ik me het meest thuis bij de ACW'ers binnen de CVP, het was het milieu waarvan ik de mensen, de sfeer en de opvattingen het beste kende. Via de arbeidersbeweging was ik overigens in het midden van de jaren zestig in de partij beland. Veel ACW'ers waren ontstemd over het radicale karakter van mijn Noodplan, maar desondanks behield ik hun vertrouwen. Van een breuk was er absoluut geen sprake. Tijdens mijn politieke retraite greep er in de beweging een radicale ommekeer plaats. De verantwoordelijken kwamen er stilaan tot de innige overtuiging dat er een groot herstelprogramma moest worden gerealiseerd en dat er daarvoor wellicht een coalitie met liberalen nodig was. Een sociaal aanvaardbare politiek is ook mogelijk zonder socialisten. Wel eiste de christelijke vakbond dat een ‘rechts’ kabinet voldoende oren zou hebben naar haar behoeften en dat ze zou kunnen rekenen op een haar welwillende premier. Vandaar dat de ACW-top een opmerkelijke operatie op touw zette opdat ik zeer spoedig als premier zou kunnen terugkeren. Persoonlijk vond ik het nog te vroeg voor mijn comeback, maar ik had geen keus. Het werd me allemaal snel duidelijk. Op woensdag 8 juli 1981 kreeg mijn politieke loopbaan een beslissende wending. Op die bewuste dag had ik een onderhoud met minister van Staat P.W. Segers. Hoewel hij bijna tachtig was, had hij vanuit zijn kantoortje in de Wetstraat 127, de zetel van het ACW, nog een enorme impact op de machtsverhoudingen binnen de CVP. Hij was de kingmaker achter de schermen. Onder partijgenoten stond hij bekend als een minzame biechtvader. Zichzelf noemde hij een éminence grise, en in die hoedanigheid meende hij geregeld de voornaamste CVP'ers te moeten convoceren voor een persoonlijk gesprek. P.W. was overigens zeer menselijk en genuanceerd in zijn commentaren. Hij was ook bijzonder spitsvondig als het eropaan kwam een crisis te bezweren. Later, toen ik opnieuw premier was, ontving ik hem nog een aantal keer in de Lambermontresidentie. Door zijn gevorderde leeftijd kon hij dan de | |
[pagina 277]
| |
trap niet meer op, en dus lunchten we in een van de kleinere salons op de benedenverdieping. Ik vergeet nooit de warme boodschap die de respectabele man me die woensdag meegaf: ‘Je mag je niet laten ontmoedigen door je ontslag’, sprak hij me toe. ‘Er komt een nieuwe periode. Bij het ACW zijn we van plan om in jou te investeren, want we hebben je nodig om ons land uit het economisch moeras te halen. Wij gaan je daarbij helpen. Je bent jong, dus kun je nog jarenlang een eersterangs rol spelen als je wilt.’ ‘Péwé is de intelligentste van allemaal’, zei Theo Lefèvre eens. ‘Al komt hij niet uit Gent!’ Ook nu was de politieke toestand voor hem zonneklaar. Hij vertelde me dat een regering met liberalen alleen kon slagen met een premier die het vertrouwen genoot van de linkerzijde van de CVP. Volgens hem voldeed ik aan die voorwaarde, en Leo Tindemans en Mark Eyskens niet. Tindemans was bovendien nog steeds inacceptabel voor het zuiden van het land, terwijl Eyskens ondertussen zijn imago als bekwame regeringsleider volop aan het ondergraven was. Vermoedelijk was P.W. mij ook genegen omdat hij een gunstige indruk had overgehouden aan mijn periode als partijvoorzitter.
P.W. Segers voegde de daad bij het woord. Onder zijn impuls werd een beperkte, confidentiële denktank opgericht die een sociaal aanvaardbaar herstelprogramma moest uitwerken. Dat zou als leidraad dienen voor mijn volgende regering. Tot deze denkgroep behoorden Hubert Detremmerie, voorzitter van het directiecomité van de BAC-spaarkas, Fons Verplaetse, analist op de studiedienst van de Nationale Bank, Jan Smets, adviseur van diezelfde studiedienst, Jan Hinnekens van de Boerenbond, de Leuvense hoogleraar Theo Peeters en Herman Van Rompuy. Ze hielden zich bezig met de studie en redactie van wat achteraf het JET-plan zou heten. Met dit electoraal program rond jeugd, economie en toekomst wilde de CVP naar de volgende verkiezingen gaan. Bij de redactie van het plan was ik niet betrokken, maar de groep die eraan werkte bleek er zelfs vaag van uit te gaan dat ik snel zou terugkeren om haar ideeën tot uitvoering te brengen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik pas later, toen Fons Verplaetse mijn kabinetsmedewerker werd, het grote belang van de zogenaamde groep-Detremmerie goed ben gaan inschatten. Systematisch informeerde ze mijn partij en het ACW/ACV over de alarmerende situatie van bedrijfsleven, | |
[pagina 278]
| |
sociale zekerheid en overheidsfinanciën. Ze wees onder meer op de kwalijke stijging van het aandeel van de gezinnen in de verdeling van het BNP, ten nadele van de bedrijven en de overheid. Op basis van haar denkwerk kregen wij stilaan een idee van de inhoud van het herstelprogramma en de sociale grenzen die geëerbiedigd moesten blijven. De devaluatie, de maatregelen op de index en later de gesprekken in Poupehan zouden enkele maanden later uit haar werking voortvloeien. | |
Zomervakantie brengt raadDrie dagen na mijn gesprek met P.W. Segers ontmoette ik PVV-voorzitter Willy De Clercq en professor Els De Bens bij de liberale bedrijfsleider Louis Bril. Willy De Clercq kende ik vrij goed. Hij woonde ook in Gent, en bij verkiezingen was hij dus altijd mijn grote opponent. Maar dat weerhield ons niet om er goede contacten op na te houden. Ook nu voelde ik aan dat we op dezelfde golflengte zaten. Zonder omwegen zei hij me: ‘Wij moeten samen een regering vormen en het land onder handen nemen. Het beleid van Eyskens lijkt werkelijk nergens naar, en met de socialisten lukt het niet.’ Twee gesprekken op amper vier dagen tijd lieten mij dus heel wat stof tot nadenken. Ik was welgeteld drie maanden geen eerste minister meer en nu al werd ik verzocht om me opnieuw voor het premierschap op te warmen. Wilde ik dat wel? Bij mijn ontslag in maart had ik gehoopt een jaar op de achtergrond te kunnen blijven, om daarna mijn politieke rentree aan te vatten. Ik hoefde daarom niet eerste minister te worden, maar wilde mij best wel eens uitleven in een ander belangrijk departement. Als ik in 1981 voorgoed afscheid had moeten nemen van het politieke toneel, dan zou ik vandaag wellicht een onvolledig gevoel kennen. Het zou een afdaling halverwege de berg zijn geweest. Deze gedachten speelden door mijn hoofd toen ik op 17 juli aan boord ging van de Brandy Wine, het zeiljacht van mijn vriend Rik Seghers. Rik had me samen met mijn echtgenote Lieve uitgenodigd om vanuit Bayona in Spanje de oversteek te maken naar de Azoren. In totaal waren we met zes, waaronder een aantal onervaren zeilers, mezelf inbegrepen. De over- | |
[pagina 279]
| |
steek duurde vijf dagen en nachten. Op woensdag 22 juli 1981 legden we aan in Horta, een havenstadje van Fajal op de Azoren. Mijn eerste nacht op zee was niet erg prettig. Er was een bijzonder felle golfslag, het schip ging hevig op en neer. Rik had het stormzeil gehesen en tegen een enorme snelheid gingen we vooruit. Ik lag beneden in de kajuit en voelde me niet zo fris, om het eerder eufemistisch uit te drukken. Bij onze aankomst te Horta vond ik op de beroemde kademuur een opschrift van televisiejournalist Jos Van Hemelrijck, die er blijkbaar enige tijd eerder had aangelegd. De journalist en zijn echtgenote, Martine Tanghe, het vertrouwde nieuwsanker van de VRT, waren ook fervente zeilers. Op dezelfde kademuur tekende ik een bootje met daarin de woorden: ‘Jos van Hurtere 1466 - Wilfried Martens 1981 - Brandy Wine’. Jos van Hurtere was een Bruggeling die in de vijftiende eeuw met enkele gezellen naar Fajal was afgereisd en er een Vlaams karakter aan had gegeven. Het deed me iets om zo ver van huis sporen van Vlaamse aanwezigheid aan te treffen. Een zeiltocht is altijd bijzonder. Op de boot heerst er een sfeer van verbondenheid en tussen de reisgenoten vallen vele barrières weg. Ik deelde mijn levensvragen en zorgen met de anderen en praatte vrijuit over de laatste contacten die ik in de Wetstraat had gelegd. ‘Wellicht heb ik binnenkort de leiding van een regering met liberalen’, vertrouwde ik hun toe. Mijn vermoeden werd bevestigd toen ik op Horta telefonisch contact had met Jan Grauls, de kabinetschef van de eerste minister. ‘Er is hier iets vreselijks aan de gang’, zei Grauls. ‘De Europese Commissie heeft zopas een catastrofale nota bekendgemaakt over het beleid van de regering.’ Daarin insinueerde de Commissie dat België de zieke plek in de Gemeenschap was geworden en dat het land een bedreiging werd voor de gehele Europese economie. De regering-Eyskens ging het dus niet lang meer rekken en dat werd nogmaals duidelijk toen ze in augustus de begrotingsopmaak aanvatte voor het jaar 1982. Spitaels koppelde de goedkeuring van de begroting zowaar aan de subsidiëring van het Waalse staal, terwijl zijn partijgenoot Guy Mathot de inkomstenraming weigerde te aanvaarden. Na veel gekrakeel raakte de begrotingsopmaak toch rond. Eyskens moest daarbij het vertrouwen vragen van het parlement, een unicum in de Belgische geschiedenis. En tot zijn eigen grote verbazing kreeg hij het ook. | |
[pagina 280]
| |
Naar goede gewoonte bracht ik de augustusmaand door met mijn gezin in Châteauneuf-de-Gadagne. Tijdens mijn laatste vakantieweek kwam Hugo Camps er opnieuw een exclusief interview van me afnemen. Ik doorbrak daarmee voor het eerst de stilte waarin ik me na mijn ontslag vrijwillig had gehuld. Ik blikte terug op mijn laatste dagen als regeringsleider en tastte de horizon van de nabije toekomst af. Daarbij deed mijn vingerwijzing naar Mark Eyskens 's anderendaags in de Wetstraat het meeste stof opwaaien. Mark had in een recente verklaring de staatshervorming van 1980 publiekelijk afgeschreven als een mislukking. Volgens hem ging ze niet ver genoeg of juist te ver. Ik tilde bijzonder zwaar aan deze kritiek, temeer omdat de regering-Eyskens naar mijn mening niet over het morele gezag beschikte om een zo fundamentele hervorming in vraag te stellen. Dat liet ik dan ook duidelijk aan Hugo Camps weten: ‘De kritiek van Eyskens op de staatshervorming vind ik onterecht en niet relevant. Hoe kan men in godsnaam na negen maanden beweren dat een hervorming niet deugt, zonder de minste bewijsvoering in de praktijk? Ik stel vast dat de regering in gebreke blijft met de uitvoeringswetten van de staatshervorming. Ik vrees dat er sprake is van onwil. Ik vraag daarom aan de regering dat ze in het parlement eens verslag zou uitbrengen over de toepassing van de staatshervorming. Ik heb daar desnoods in het najaar een interpellatie voor over.’ En verder: ‘Ik ga niet akkoord met Eyskens waar hij zegt dat het economisch beleid geen deel moet uitmaken van de autonomie van de deelstaten. Zeker niet als men daarbij verwijst naar het buitenland. In Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland hebben de deelstaten een belangrijk aandeel in het economisch beleid. Het is dan ook geen toeval dat die landen de huidige economische crisis beter doorstaan dan andere. Niemand heeft ooit beweerd dat de staatshervorming een wondermiddel zou zijn om de economische problemen van het land en de gewesten op te lossen. Wel blijft het een onomstootbaar feit dat sedert augustus van vorig jaar een belangrijke Belgische impasse doorbroken werd en dat het daardoor mogelijk werd eindelijk de nodige aandacht te gaan besteden aan de economische problemen.’Ga naar eind92 | |
[pagina 281]
| |
Stilte voor de stormNiemand was verbaasd toen Mark Eyskens op 21 september 1981 het ontslag aankondigde van zijn regering. Een week later werden er vervroegde verkiezingen uitgeschreven. Ze zouden op 8 november plaatsvinden. Ondertussen trad het netwerk dat mijn vijfde regering boven de doopvont zou houden, steeds meer op de voorgrond met zichtbare initiatieven. Zo bracht P.W. Segers op zaterdag 3 oktober de top van de christendemocratie en haar bondgenoten bijeen voor een tocht met de Flandria op de Schelde. In totaal waren we met zo'n tachtig man. Tijdens een korte tafelspeech zei P.W. dat hij van zijn vrienden de komende maanden een bijdrage verwachtte voor de oplossing van de moeilijkheden waarvoor ons land stond. Volgens insiders had hij met de boottocht ook de onderliggende bedoeling om ons in te lichten over de werkzaamheden van de werkgroep-Detremmerie. Eerlijk gezegd was me dat toen ontgaan. Vriendenreünies hebben uiteraard altijd hun nut, maar inhoudelijk stelde het Flandria-initiatief weinig voor. Van groter belang was mijn ontmoeting met Vaast Leysen in Brussel op 25 september. Ik kende de gewezen VEV-voorzitter goed omdat we in de periode 1975-1976 onder zijn impuls hadden onderhandeld over de uitvoering van artikel 107 quater, samen met vertegenwoordigers van Volksunie en PVV. Die besprekingen hadden een federale basistekst opgeleverd, maar werden uiteindelijk gekelderd door Charles-Ferdinand Nothomb. Voor Vaast heb ik altijd een diepe waardering gekoesterd. Tegen de stroom van het economisch establishment in beleed hij een federalisme waarin ik heel wat raakpunten aantrof met mijn unionistisch-federale opvattingen. Zijn aandeel in de Vlaamse staatsvorming is buitengewoon. Wat P.W. betekende voor het syndicaat, was Leysen voor de werkgevers: een bruggenbouwer die de Vlaamse ondernemerswereld met de politieke bewindvoerders in vertrouwelijk contact bracht. Soms vraag ik me af of de politieke wereld tegenwoordig nog wel steun kan vinden bij persoonlijkheden zoals Leysen en Segers, mensen die het persoonlijk mandaat of de eigen kring weten te overstijgen en zich prominent ten dienste stellen van het algemeen belang. In de huidige vakbonds- en patronale milieus kan ik me niet meteen zulke figuren voor de geest halen. | |
[pagina 282]
| |
Het voorstel dat Vaast Leysen me op 25 september voorlegde, was uitermate concreet. ‘Maak met de PVV een principieel akkoord om na de verkiezingen samen een regering te vormen, Wilfried’, adviseerde hij. ‘Laat de staatshervorming rusten en hou je prioritair bezig met het herstelbeleid.’ Een week later bracht hij me in contact met Frans Grootjans. Vaast had me al eerder laten kennismaken met Frans, toen we samen met Hugo Schiltz en met steun van René De Feyter het herverkavelingsplan van de Brusselse randgemeenten uitwerkten. Later dook dat plan overigens nog even op in de Egmontonderhandelingen. Maar in het kantoor van Vaast werd nu een totaal ander thema besproken. Frans Grootjans en ikzelf verbonden ons ertoe al het mogelijke te ondernemen om, na de verkiezingen van 8 november, onze beide partijen in de regering te loodsen. Deze ontmoeting betekende de start van een zeer intense samenwerking. Sindsdien groeide het vertrouwen tussen ons alleen maar. In het eminente liberale driespan De Clercq-Grootjans-Vanderpoorten was Frans de radicaalste door zijn Vlaamse, sociaaleconomische en nonconformistische overtuiging. Zelf rasecht journalist was hij steeds verbaasd over het overmatige belang dat wij hechtten aan wat de kranten schreven. Hij raadde ons altijd aan de politieke lijn zelf te bepalen en ons niet te laten beïnvloeden door de media. Hij wou vlug resultaten zien en had geen zin in eindeloos gepalaver. Zo verliet hij de onderhandelingen over de formatie van mijn tweede regering met de liberalen in november 1985. Hij kon de ellenlange discussie tussen Jean-Luc Dehaene en Guy Verhofstadt over het al of niet heffen van belastingen niet meer aanhoren. Toen in september 1987 de kwestie-Voeren werd gebruikt om mijn regering te ondermijnen, toonde hij mij zijn diepe afkeer. Hij verwijderde zich geleidelijk uit het politieke leven en betreurde het fel dat ik in mei 1988 akkoord ging om de nieuwe regering met de socialisten te leiden. In zijn eigen radicale stijl schreef hij daarover een hoofdartikel in De Nieuwe Gazet. Ik heb het hem nooit kwalijk genomen.
Politici kunnen allerhande plannen smeden en dure beloftes aangaan, maar toch is het altijd wachten op de uitslag van de verkiezingen. Tijdens de verkiezingscampagne werd ik alvast gewaar dat 8 november voor de partij weinig goeds beloofde. In mijn arrondissement Gent-Eeklo liep ik zowat alle straten van alle gemeenten en dorpen af. In vergelijking met de cam- | |
[pagina 283]
| |
pagnes van 1974, 1977 en 1978 was de man in de straat nu veel pessimistischer gestemd. Zelden hoorde ik zoveel negatieve reacties. Een persoonlijke babbel met de kiezer kan heel wat twijfels wegwerken en het vertrouwen in de politiek herstellen. Maar dat was nu dus niet het geval. Ik moest bovendien constateren dat mijn principiële houding in maart 1981 geen enkel gunstig effect voor me opleverde. Tijdens de campagne liepen we in Rieme, een deelgemeente van Evergem, een ploeg van Agalev tegen het lijf. De opkomst van de beweging was me tot dan toe grotendeels ontgaan. Voortboerend op het elan van de vredesmarsen was zij zopas begonnen aan haar politieke opgang. Rond die tijd ging pater Luc Versteylen in de Vlaamse scholen pleiten voor een nieuwe levensstijl rond stilte, samenhorigheid en soberheid. Zo ging hij ook eens spreken in het Crombeeninstituut te Gent, waar mijn vrouw lesgaf. De brave zusters hadden hem daar zowaar uitgenodigd! Agalev baadde toen nog in een sfeer van zuiverheid en kon bij de bevolking op heel wat krediet rekenen. Op een van mijn laatste campagnedagen passeerde ik in Aalter, de gemeente waar de familie De Crem sinds jaar en dag de burgemeesterssjerp draagt. Frans Verleyen was me op mijn tocht gevolgd. Plots wierp hij me een opmerkelijke vraag voor de voeten: ‘Gaat de volgende regering de munt devalueren?’ Ik viel uit de lucht, maar benadrukte vervolgens snel dat daar absoluut geen sprake van zou zijn. Soms moet een politicus een masker kunnen opzetten. | |
‘Ga eens praten met André Cools’De verkiezingscampagne was nog in volle gang toen ik op het Koninklijk Paleis werd ontboden. Koning Boudewijn en ik praatten uitvoerig over de politieke crisis. Volgens hem lag de oplossing in een beperkt kabinet waarin enkele sterke mannen zouden zetelen. Die zouden los van de partijpolitiek de nodige herstelmaatregelen moeten doordrukken. ‘Houd u klaar om samen met de socialisten zo'n regering te vormen’, zei hij me. ‘Ga alvast eens praten met André Cools.’ De verkiezingsuitslag zou volgens de koning geen opening laten om zonder de socialisten te regeren. Nog steeds leefde het Hof onder de dwanggedachte dat een herstelbeleid zon- | |
[pagina 284]
| |
der de socialisten onvermijdelijk zou leiden naar staatsgevaarlijke onlusten. Bovendien kon de PS vrezen dat een ‘rechts’ kabinet de geldkraan voor het Waalse staal zou dichtdraaien en Cockerill-Sambre aldus aan haar lot zou overlaten. Zo'n rampscenario zou de geloofwaardigheid van de PS-kopstukken in Luik en Charleroi grote schade toebrengen. Recent ontdekte ik in mijn archief dat dit gesprek met de koning was voorafgegaan door een vertrouwelijk onderhoud tussen de vorst en P.W. Segers op vrijdag 16 oktober 1981 te Laken.Ga naar eind93 De koning had bij P.W. aangedrongen op discretie omdat tijdens de verkiezingsstrijd normaal gezien geen audiënties aan politici worden verleend. Volgens Boudewijn bestond het gevaar dat Spitaels een oppositiekuur voor de Waalse socialisten zou verkiezen. Bijgevolg zou in Wallonië ‘een minderheid aan het bewind komen’ en zouden de Vlaamse socialisten in een lastig parket verzeilen. De koning besprak met P.W. Segers de mogelijkheid van een beperkte regering met ‘onafhankelijke en knappe ministers’. In voorkomend geval konden de ministers hun binding met hun partij behouden. P.W. benadrukte wel dat de formateur in geen geval zou mogen aanvaarden dat de ministers door hun partijen werden aangeduid. Op de vraag van de koning wie zo'n regering het best zou leiden antwoordde P.W. Segers dat van de mogelijke CVP-kandidaten ik de meest aangewezen persoon was. Ik was inzetbaar in verschillende regeringsformules. Tindemans had zich uitgesproken voor de liberalen en was volgens P.W. ‘overgevoelig’. Buitenlandse Zaken leek meer aangewezen voor hem. P.W. noemde ook Jos Chabert. ‘Een vriendelijke jongen,’ repliceerde de koning, ‘maar een regeringsleider?’ Het staatshoofd vond wel dat Frank Swaelen het best naast mij in de regering zou blijven. De koning en P.W. Segers maakten ten slotte een lijstje op van mogelijke kandidaten voor die regering van ‘onafhankelijke en knappe ministers’. Voor de liberalen werd gedacht aan Robert Henrion en Herman Vanderpoorten. Voor de socialisten werden Willy Claes, Frank Van Acker, Henri Simonet en André Cools genoemd. Voor de Waalse christendemocraten vielen de namen van Etienne Davignon en Jean Hallet. Van alle geciteerde namen maakten uiteindelijk alleen Tindemans en ikzelf deel uit van de nieuwe regering. Ook staatshoofden en vergrijsde staatslieden beschikken duidelijk niet over een onfeilbare glazen bol... | |
[pagina 285]
| |
Op advies van de koning ging ik dus tijdens de verkiezingscampagne André Cools opzoeken. Hij nodigde me uit in Hoeilaert bij zijn toenmalige compagne-de-vie, professor Nicole Delruelle-Vosswinkel, de vermaarde ULB-sociologe. Het werd een vrijblijvend gesprek. Ik had geen onderhandelingsmandaat van mijn partij en was zeker niet van zin om me met de socialisten te verbinden. Daar, in Hoeilaert, vertelde Cools me overigens ook dat hij altijd een revolver op zijn lichaam droeg, en zijn chauffeur ook. Ik was verbijsterd over die onthulling. Maar met het oog op wat later zou gebeuren, was dat geen overbodige voorzorgsmaatregel! Het was in elk geval een onheilspellend voorteken. Cools' donkere kanten kwamen voor mij pas aan de oppervlakte na zijn gewelddadige dood op 18 juli 1991. De afrekeningen binnen de partij en de strijd om de hegemonie zijn sindsdien genoegzaam bekend. Mij blijft vooral het verhaal bij van Betty Van der Biest in Le Soir, na de zelfmoord van haar man Alain. Haar verhaal trof me des te meer omdat de gebeurtenissen zich hadden afgespeeld in de villa waar ik Cools had ontmoet. ‘André,’ zo vertelde de weduwe Van der Biest, ‘organiseerde fabelachtige avonden in Hoeilaert ten huize van Nicole Delruelle, zijn aanbeden hartsvriendin. Er waren politici, zakenlui, vrienden. Mijn echtgenoot voelde zich aangetrokken tot dit gemakkelijke leventje: alcohol, vrouwen, reizen,... Na een vakantie bij Pierre Salik aan de Azurenkust zag Alain in dat deze levensstijl ongezond was. We spraken erover. Hij wist dat ik me in dat milieu een plaats kon veroveren, dat ik voor hem een troef kon worden. Een troef in een wereld van onechte relaties, van gemakkelijk geldgewin waar alles plots mogelijk wordt voor wie er zijn weg kent. Op een dag in Hoeilaert vroeg André Cools me: “Wat wil je?” Ik antwoordde: “Ik ben tevreden met wat ik heb.” Cools siste: “Een vrouw die niets begeert, is niet begerenswaard!” Ziedend riep ik hem toe: “Jij bent een partijvoorzitter en jij durft me dat te zeggen? Je bent een grote idioot!” Toen ik deze scène aan Alain vertelde, slingerde hij me naar het hoofd dat ik hem een ministeriële portefeuille had doen missen!’Ga naar eind94 Als sfeerbeeld van het toenmalige Waalse socialisme kan dat wel tellen. Het toeval wilde dat er op de avond voor de verkiezingen van 8 november 1981 nog een toespeling werd gemaakt op ons geheime onderhoud in Hoeilaert. Cools en ikzelf namen die avond deel aan een radiodebat van de RTBf. We werden geïnterviewd door een andere vriendin van André, de | |
[pagina 286]
| |
intellectuele journaliste Nicole Gauchie, met wie ik het overigens ook zeer goed kon vinden. Het is algemeen geweten dat journalistiek en politiek in de RTBf als nergens elders met elkaar vervlochten zijn. Dat werd me nogmaals duidelijk toen Nicole Gauchie ons tijdens het debat een opmerkelijke vraag stelde. ‘Hebben jullie elkaar ontmoet tijdens de verkiezingscampagne?’ vroeg ze. Cools ontkende in alle toonaarden, maar Gauchie stelde de vraag met zo veel nadruk dat ik de indruk had dat ze getipt was over ons gesprek in Hoeilaert. Toen ik de studio's verliet, kwam ik nog een oude bekende tegen: Georges Debunne van het ABVV. De vakbondsleider kon terugkijken op een voor hem ‘geslaagde’ regeerperiode. Hij had mijn Noodplan gekelderd en kunnen verhinderen dat de regering-Eyskens aan de loonindexering had geraakt. Anderzijds had hij wel enig gezichtsverlies opgelopen door het mislukken van de Ronde Tafelconferentie over tewerkstelling, waarvan hij de pleitbezorger was geweest. ‘Ik vraag me af wat de toekomst zal brengen’, zei de vakbondsman me die avond. Hij moest het eens geweten hebben. |
|