De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 113]
| |
6
| |
[pagina 114]
| |
Toen de koning de eentalige Waal Edmond Leburton als formateur had aangesteld, daalde het enthousiasme van mijn partij echter onder het vriespunt. De formateur was geen vriend van de CVP en het was wederzijds. Een jaar voordien had hij in een ophefmakend interview in het Brusselse magazine Pourquoi Pas? uitgeroepen: ‘J'en ai mare du CVP!’ Oudere partijgenoten herinnerden zich hem vooral als een haantje-de-voorste tijdens de revolutionaire staking van 1960-1961. Met enkele kornuiten was hij toen op de sporen gaan staan om de treinen tegen te houden die tegen het FGTB-consigne in, toch bleven rijden. Vandaar zijn roepnaam ‘chef de gare de Waremme’. Als voorzitter van de socialistische partij was Leburton berucht om zijn drankverbruik, zijn voorkeur voor volslanke dames en zijn bevreemdende sympathie voor sterke leiders van totalitaire regimes: Tito, Ceaucescu, Mobutu en de sjah van Perzië. Die laatste vriendschap zou zijn regering trouwens fataal worden. Maar hierover later meer.
Vanaf de eerste onderhandelingsdag werd het mij duidelijk dat iemand die een regering geleid door een partijgenoot had laten vallen, niet te hoog van de toren mocht blazen. De socialistische unitaire partij, geleid door het duo Leburton-Van Eynde, deed alsof er in hun rangen geen communautaire spanningen waren. Volgens hen zouden de problemen wel snel verdwijnen als de christendemocraten ophielden met hun haarklieverij. Dat was ook de opvatting van de liberale onderhandelaar Willy De Clercq. Ik moest vooral de sarcasmen en scheldpartijen van Jos Van Eynde trotseren. In zijn hoofdartikels in de partijkrant Volksgazet stelde hij mijn federalistisch streven steevast gelijk met separatisme. De andere partijvoorzitters schenen genoegen te scheppen in dat gesar. Toen bij het Brussels luik van de gewestvorming mijn standpunten en die van Charles-Ferdinand Nothomb ver uit elkaar bleken te liggen, gaven de andere partijvoorzitters ons te verstaan dat zij niet langer hun tijd wensten te verliezen met het dispuut tussen CVP en PSC. Onder het grijnzend oog van formateur Leburton suggereerden de onderhandelaars om het buiten de vergaderzaal te gaan uitvechten. Als wij tot een vergelijk zouden kunnen komen, zo zeiden ze, dan zouden ze dat met gesloten ogen, zonder verdere discussie, in het regeerakkoord opnemen. Wij trokken ons daarop terug in het hoofdkwartier van de partij in de Tweekerkenstraat, belegerd door tientallen journalisten en televisiecame- | |
[pagina 115]
| |
ra's. Na twee dagen nutteloos discussiëren moesten Nothomb en ik met hangende pootjes terug naar de onderhandelaars. De andere partijvoorzitters en de commentatoren konden hun plezier niet op. Uiteindelijk verwezen de onderhandelaars zowel de gewestvorming als de begrenzing van het Brussels gewest naar een Uitgebreide Parlementaire Commissie, die een half jaar kreeg om tot een akkoord te komen. Ook voor Voeren en Komen - de oorzaak van de val van de regering-Eyskens - kwam een halfslachtige oplossing uit de bus. De Franstalige kinderen in Voeren zouden ruimere onderwijsfaciliteiten krijgen en de Nederlandstalige kinderen in een aantal gemeenten van Komen-Moeskroen mochten eveneens rekenen op enkele tegemoetkomingen. Verder werden wijzigingen in het Schoolpact in het vooruitzicht gesteld, evenals een ‘dynamisch’ sociaaleconomisch beleid. | |
Eentalige Waal premierNa het al met al vrij magere regeerakkoord ontbrandde een felle discussie over de regeringsleider. In mijn partij groeide de allergie voor een eentalige Waal als eerste minister, terwijl de Vlaamse liberalen en socialisten daar helemaal geen bezwaar in zagen. Sommigen CVP-bestuursleden wilden zelfs een veto uitspreken tegen Leburton maar aarzelden voor het alternatief. De socialisten hadden ons immers formeel laten weten dat een mislukking van Leburton gelijkstond met de ontbinding van het parlement. Ik maakte de grieven van mijn partij onverbloemd kenbaar aan Leburton bij het einde van de onderhandelingen in de nacht van 16 op 17 januari 1973. Ik zei hem dat ik zijn premierschap op het partijcongres slechts zou verdedigen op een dubbele voorwaarde: de eerste vicepremier moest tot de CVP behoren, en deze CVP-vicepremier zou de normale woordvoeder zijn ten aanzien van de Vlaamse publieke opinie. Leburton stemde in met deze regeling op voorwaarde dat hij zich als premier in bepaalde omstandigheden toch rechtstreeks tot de Vlaamse opinie kon wenden, zoals de Vlaamse vicepremier zich in diezelfde omstandigheden tot de Franstalige opinie moest kunnen wenden. De kwestie van de eentalige Waal was ook het gespreksthema op het partijcongres van 21 januari en de voornaamste reden waarom 139 van de | |
[pagina 116]
| |
351 stemgerechtigde congressisten, 40 procent dus, tegen de regeringsdeelname stemden. Ook bij de andere partijen was er weinig animo. Op het BSP/PSB-congres noteerde men 673 ja-stemmen tegenover 496 neen-stemmen. Alleen de PSC stemde vrijwel eensgezind voor regeringsdeelname, na een gloedvolle speech van Nothomb, die het historisch noemde dat zeven jaar na Harmel, opnieuw een Waal het tot eerste minister kon schoppen.
Niet alleen de regeringsonderhandelingen waren voor mij, jonge partijvoorzitter en niet-parlementslid, een zware beproeving, maar ook het gemarchandeer over de ministerportefeuilles dat na de congressen van wal stak. Plet resulteerde in een onuitgegeven ploeg van 36 ministers en staatssecretarissen. Leburton moest behoudens het woordvoerderschap naar Vlaanderen nog een ander prerogatief van de eerste minister prijsgeven, met name het voorzitterschap van het toen uiterst belangrijk Ministerieel Comité voor Economische en Sociale Coördinatie, MCESC. Het werd door de PSC voor Vanden Boeynants opgeëist. In deze droeve tijden had ik voor de portefeuilleverdeling veel steun aan Jos De Saeger. Alle andere versies ten spijt heeft er voor hem en voor mij nooit enige twijfel over bestaan: Leo Tindemans, die al veel gezag had opgebouwd in de regeringen-Eyskens en in 1971 in Antwerpen de verkiezingen had gewonnen, werd de leidende persoonlijkheid van de CVP in de nieuwe regering en dus eerste vicepremier. Ook Jos Chabert, die voor de eerste keer tot de regering zou toetreden als minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Zaken, was daarvan overtuigd. Het krachtigste argument was evenwel dat Leo Tindemans de onderhandelingen over de herziening van het Schoolpact zou leiden en daarbij kon rekenen op de medewerking van Jan Grauls, onze ongeëvenaarde deskundige op dat vlak. En onze verwachtingen werden ingelost. Het enige positieve resultaat van de regering-Leburton werd bereikt in de Schoolpactcommissie. Samen met Frank Swaelen nam ik deel aan de onderhandelingen. Zij leidden tot de gelijkschakeling van de wedden in het rijks- en het vrij onderwijs; het optrekken van de werkingstoelagen voor het vrij onderwijs met 25 tot 50 percent; en vooral, voor het eerst in de geschiedenis, het verlenen van rentetoelagen met staatswaarborg voor de bouw van katholieke scholen. | |
[pagina 117]
| |
Maar de geboorte van de regering-Leburton-Tindemans-De Clercq verliep dus allesbehalve voorspoedig en de boreling zou slechts een jaar hebben te leven. | |
AbortusDe onderhandelingen hadden mij wel geleerd dat de kracht van een voorzitter ligt in de macht en eensgezindheid van de partij die hij leidt. Wilde ik niet opnieuw verzeilen in de positie van underdog aan de onderhandelingstafel, dan moest de CVP sterker worden en de christendemocratie zich profileren als de leidinggevende beweging van het land. Dat we het over Brussel en andere communautaire dossiers niet eens konden zijn met de PSC, stoorde mij niet. Integendeel, het was een van de redenen waarom de partij werd gesplitst en elke vleugel de standpunten van hun gemeenschap kon vertolken. Maar in andere domeinen zoals onderwijs, sociale aangelegenheden en ethische problemen was het wel belangrijk onze standpunten op elkaar af te stemmen. Een van die ethische problemen was abortus. Robert Houben had het gevoelig onderwerp al aangekaart in 1970, op het congres van Kortrijk. Zijn studiecentrum had voorbereidende documenten opgesteld en op 10 juni 1972 organiseerden we een open partijdag en een hoorzitting over de moreel delicate kwestie. Het werd dus tijd om te besluiten. Dat deden we op 5 maart 1973 tijdens een gemeenschappelijke CVP/PSC-persconferentie. Van die persconferentie is vooral onthouden dat we de liberalisering van abortus inadequaat noemden. Maar ons standpunt bevatte een reeks maatregelen en voorstellen die in de toen vigerende tijdsgeest en vooral in het katholiek milieu erg vooruitstrevend waren. Vergeten we niet dat het condoom door de kerkelijke autoriteiten werd verboden en dat de Gentse bisschop Leonce Van Peteghem na onze persconferentie nog verklaarde dat ‘men onder geen enkele voorwaarde het kind mag doden om de moeder te redden’. Zo stelden we onder andere voor om de bepalingen uit het strafwetboek inzake voorbehoedmiddelen af te schaffen en riepen we de huisartsen op hun patiënten voor te lichten over anticonceptiva. Voorts wensten | |
[pagina 118]
| |
we het statuut van het natuurlijk kind grondig te herzien, we wilden meer overheidshulp voor moeders in nood, een sterke verhoogde geboortepremie en kinderbijslag voor alleenstaande moeders. Over abortus zelf zegden we: ‘De CVP/PSC stelt voorop dat het probleem van de abortus niet kan worden benaderd zonder de naleving van een fundamentele en principieel onbetwistbare regel van beschaving, te weten de eerbied voor het menselijk leven. De abortus blijft, spijts moderne methodes, een ingreep van aard om psychisch en fysiek nadelige gevolgen te verwekken. De CVP/PSC stelt voorop dat de abortus geen aanvaardbaar middel voor geboorteregeling is. De strafbaarheid moet worden weggenomen wanneer tot abortus wordt overgegaan om zeer gewichtige redenen, namelijk wanneer de voortduring van de zwangerschap het leven en de gezondheid van de vrouw ernstig in gevaar brengt. Om rechtszekerheid te geven moet de wet in dier voege worden gewijzigd.’ Ten slotte riepen we op tot ‘een ruim parlementair debat in een serene sfeer om tot een beleid te komen dat de gemeenschap naar een meer menswaardige samenleving optilt. Daarom is de liberalisering van de abortus volgens de CVP/PSC inadequaat.’ Enkele maanden later, op 13 november 1973, nadat de BSP een wetsvoorstel had ingediend dat een verregaande liberalisering van abortus inhield, zei ik op een vergadering van de CVP-afdeling Gent dat de partij dit initiatief volledig afkeurde: ‘Wanneer de zwakkere staat tegenover de sterkere, dan leidt volledige vrijheid tot verdrukking en dan zorgt de wet voor bevrijding. Deze principes zijn zo vanzelfsprekend en algemeen verspreid dat ik erover versteld sta dat wij, christendemocraten, nu op politiek vlak helemaal alleen staan wanneer het gaat over de rechten van het kind en de moeder. Zoals nooit tevoren beschikt onze maatschappij over alle middelen die nodig zijn om ieder menselijk wezen op te nemen en een waardig bestaan te waarborgen. En plots zou de bereidheid niet meer bestaan om die middelen volledig te gebruiken. Dat kan ik niet aanvaarden. De moeder in nood mag niet aan haar lot worden overgelaten, geen gehandicapte mag worden uitgestoten, het leven van ieder verwekt maar nog niet geboren kind moet worden geëerbiedigd.’ Ik kan na meer dan dertig jaar deze tekst nog altijd onderschrijven. Het is dan ook de ironie van het lot dat ik in 1990 als eerste minister een wet - waar ik zelf had tegen gestemd, maar die door een meerderheid in Kamer | |
[pagina 119]
| |
en Senaat was aangenomen - moest ondertekenen om de monarchie te redden. | |
Evenwichten in de natuurEen andere inhoudelijke bekommernis die ik in de partij wilde laten doordingen was de zorg om het leefmilieu. Zoals velen van mijn politieke generatie was ik erg onder de indruk van het rapport van de Club van Rome over de uitputting van onze natuurlijke hulpbronnen en de toename van de vervuiling van lucht, water en bodem. Zoals de lezer weet had ik al in mijn aanvaardingsspeech als pas verkozen voorzitter gewaarschuwd voor het gevaar dat onze kinderen en kleinkinderen in een sterk vervuilde wereld zouden moeten leven als we het gangbare beleid voortzetten. We moesten nu kiezen tussen sterven aan de groei of overleven in evenwicht. In Een gegeven woord liet ik het volgende optekenen: ‘Laat ik hierover duidelijk zijn: ik reageer uiterst extreem op de ontwrichting en de grote ongelukken die we, wat het milieu aangaat, met de regelmaat van de klok zien gebeuren. Ik voel me eigenlijk een groene radicaal. Als burger onderga ik het probleem zoals alle anderen. Wat er met onze wegen is gebeurd, de mensonvriendelijke manier waarop die werden aangelegd, vind ik afschuwelijk. De manier waarop kinderen en volwassenen vandaag met de fiets moeten rijden, ook van en naar school, is godgeklaagd. Inzake politieke of economische hervormingen ben ik een reformist die met geduld op zijn doel moet afgaan. In verband met het leefmilieu kunnen wij echter niet radicaal genoeg zijn. Er valt geen tijd meer te verliezen. Ik heb nooit goed begrepen hoe ons hele erfgoed zo kon worden verstoord zonder massieve reactie vanwege de beleidsmensen. Er moet geen enkel compromis meer worden gemaakt. Elke industrie, elke menselijke activiteit die een gevaar vormt voor de gezondheid, de lucht, het water of de aarde, moet onverbiddelijk worden verhinderd. De zorgeloosheid, de nonchalance en zelfs het bewust schade toebrengen aan evenwichten in de natuur, met grote risico's voor het menselijk leven zelf, is eigenlijk een hedendaagse vorm van oorlog. Europa laat per jaar honderdduizend verkeersdoden na en nog meer verminkten; ik vind ons verkeersgebeuren vaak afschuwelijk.’ | |
[pagina 120]
| |
‘Er is natuurlijk ook het dieperliggende ecologische trauma, het gevaar dat de ketting van de levende huishouding wordt verbroken. Waterlopen die dood zijn, de zo dunne laag vruchtbare aarde waarop de mens veel van zijn overlevingsgoederen moet voortbrengen en die blootgesteld staat aan een steeds chemischer environment. De economie van de meststoffen, de zware metalen, het conflict tussen de aarde en de industrie. Er is geen tijd meer om lange debatten te houden over de vraag of ons hele economisch systeem niet ten gronde moet worden gewijzigd, alvorens de formidabele economische druk op de aardkorst kan worden verminderd of opgeheven. Ik denk dat er zeer veel industrie mogelijk is op een cleane manier. Het komt erop aan bij het begin van elk initiatief de allerscherpste maatstaven inzake milieu-beïnvloeding op te nemen in het dossier. Er moeten altijd eerste rampen of anomalieën worden gemeld vooraleer het verantwoordelijk apparaat wordt opgeschrikt. Dat was zeker zo met de opwarming van de aarde waarvan de nefaste gevolgen jarenlang door ingehuurde wetenschappers werden betwist, totdat het voor iedereen duidelijk werd dat zonder ingrijpende beslissingen onze dijken de kuststreken en havens niet meer zullen kunnen beschermen tegen massale overstromingen.’Ga naar eind35
Het doet mij pijn dat een zo fundamenteel beschavingsvraagstuk zo lang werd genegeerd tot er een aparte politieke stroming uit moest groeien, de Groenen. De eerste open partijdag die ik organiseerde, in Gent op 19 mei 1973, ging over het leefmilieu. Veel aandacht ging er naar de ruimtelijke ordening. Regionale en plaatselijke besturen moesten een houvast krijgen om de wildgroei van industrieterreinen en de heersende verkavelingswoede tegen te gaan. Daarom moesten de gewestplannen zo snel mogelijk definitief worden goedgekeurd. Verder werd gepleit voor degelijke plannen van aanleg om chaotische verstedelijking te vermijden. Toen al dachten we mechanismen uit om de grondprijzen in de hand te houden en hielden we een pleidooi om groene zones en recreatieruimten van het privébezit, met een billijke vergoeding, naar het publiek domein over te brengen. Let wel, die standpunten namen we al vijf jaar voor de opkomst van de groene partij in. De christendemocratie, met haar bezorgdheid voor het goede rentmeesterschap over de aarde, had de ecologische partij bij uitstek kunnen worden, zonder in een soort groen fundamentalisme te vervallen. Jammer genoeg tastte het geknoei met de gewestplannen onze geloofwaar- | |
[pagina 121]
| |
digheid op dat gebied zwaar aan. Ook was het zo dat tijdens de economische recessie en het langzame herstel, onze ecologische bekommernissen naar de achtergrond verzeilden. | |
Schandaalsfeer: RTT en IbramcoDe regering-Leburton zette zich moeizaam aan het werk. De moeilijkheden inzake de gewestvorming werden systematisch naar nieuwe werkgroepen doorverwezen. Voor de herziening van het Schoolpact werden wel vorderingen genoteerd, ofschoon aan socialistische kant opnieuw sterke antiklerikale geluiden te horen waren. Economisch deden de eerste gevolgen van de oliecrisis zich gevoelen. De Opec-landen besloten hun productie van aardolie systematisch te verminderen, waardoor de prijzen van de ruwe olie in enkele maanden tijd verzevenvoudigden. Elk land probeerde zijn bevoorrading veilig te stellen. Bovendien zag men in het zuiden van het land al een tijdlang met lede ogen aan dat de winstgevende petroleumraffinaderijen allemaal waren gevestigd in het Antwerpse. Naast de al toegezegde raffinaderij in Henegouwen, in Féluy, wilde nu ook Luik zijn raffinaderij. Nog voor de regering-Leburton was gevormd, had de demissionaire minister André Cools een geheim gehouden akkoord ondertekend met de Belgisch-Iraanse vennootschap Ibramco. Toen De Standaard dit nieuws in maart uitbracht en bovendien onthulde dat alle Belgische vennoten van Ibramco vooraanstaande socialisten waren, wekte dit wantrouwen tussen de regeringspartners. Enkele weken later, op 18 mei, begon diezelfde krant met de publicatie van een dossier over grove onregelmatigheden bij de aanbestedingen van de RTT, de toenmalige Regie van Telegrafie en Telefonie.Ga naar eind36 Ook hierbij waren haast uitsluitend socialistische kopstukken betrokken, zoals minister Edward Anseele, staatssecretaris Abel Dubois en administrateur-generaal Germain Baudrin. Naarmate er nieuwe onthullingen kwamen verslechterde het klimaat in de regering, die er niet in slaagde ook maar de minste consensus te bereiken in de Uitgebreide Parlementaire Commissie voor het probleem van de gewestvorming. De herziening van het Schoolpact was intussen wel goedgekeurd in Kamer en Senaat. Na de vakantie vond ik dat het welletjes | |
[pagina 122]
| |
was geweest. Ik schreef namens het CVP-bestuur naar premier Leburton dat de partij haar vertrouwen in minister Anseele zou opzeggen indien hij de bevindingen van De Standaard niet overtuigend kon ontkrachten. We namen ons ook voor over beide dossiers, Ibramco en RTT, te interpelleren bij de hervatting van de parlementaire werkzaamheden in oktober. | |
Afslanking met nare gevolgenMaar die kans kregen we niet. Leburton liet ons weten dat hij voor het parlement wilde verschijnen met een geactualiseerd programma en een afgeslankte ploeg. Ik moest zelf maar de twee ministers en/of staatssecretarissen aanduiden die moesten worden verwijderd. Na de vergadering van het partijbestuur van 22 oktober 1973 beklemtoonde ik op een persconferentie dat onze ministers die uit de regering zouden worden verwijderd, niet mochten worden gecompromitteerd door het gevel-Anseele. Het moest volgens mij een duidelijk gescheiden operatie worden: eerst Anseele weg, dan kon de afslanking van de regering volgen. PSC-voorzitter Nothomb sloot zich hierbij aan, maar het socialistische partijbureau verwierp dit ‘ultimatum’. In ware crisissfeer volgde tot diep in de nacht een overleg tussen de regeringstop en de partijleiders. Ik deed nog een compromisvoorstel: Anseele mocht aanblijven tot na het verslag van het Hoog Comité van Toezicht, dat met een onderzoek was belast. Hierop kreeg ik een scheldpartij over me heen zoals ik er zelden een heb meegemaakt. Uiteindelijk werd in de grootste onduidelijkheid afgesproken dat het ontslag van Anseele eerst zou worden aangekondigd, voor dat van de anderen. Hiervan kwam in feite niets in huis, tenzij dan dat het ontslag van Anseele, wegens ‘gezondheidsredenen’, bovenaan op de lijst stond. De afslanking van de regering-Leburton leverde mij enkele dagen later, op 28 oktober, een bijzonder woelig CVP-congres te Hasselt op. De partij begreep niet waarom ik onze enige vrouw in de regering, staatssecretaris voor Gezin en Huisvesting Maria Verlackt, had opgeofferd. Ook de Waalse socialisten hadden hun staatssecretaris Irène Pétry afgedank, zodat de regering-Leburton, zoals trouwens de twee voorgaande regeringen-Eyskens, opnieuw een exclusieve mannenclub was. | |
[pagina 123]
| |
Nog voor het congres van Hasselt goed en wel vertrokken was, riepen verscheidene congressisten me persoonlijk ter verantwoording en lieten ze een motie goedkeuren waarin de afwezigheid van vrouwelijke ministers werd betreurd. In mijn slottoespraak zei ik: ‘Het is in de partij de ongeschreven regel dat iedere provincie in de partij dient te zijn vertegenwoordigd. Dat bracht mee dat mevrouw Verlackt niet kon aanblijven. Het congres heeft nu echter een motie goedgekeurd. We zullen die stipt naleven. Voortaan zullen er dus altijd vrouwen in de regering zetelen.’ Die belofte ben ik nagekomen. Enkele maanden later werd de talentrijke Rika De Backer volwaardig minister van Cultuur. En ook in mijn regeringen vervulden de vrouwen een steeds prominentere rol.
Echter, ook de afgeslankte regering-Leburton had lood in haar vleugels. Er werden wel enkele vorderingen genoteerd inzake de gewestvorming, maar telkens opnieuw bleek dat CVP en PSC grondig waren verdeeld over samenstelling en bevoegdheden. Het grote knelpunt in de regering bleef evenwel Ibramco. Ondanks een showbezoek aan de sjah in Teheran en grote ronkende verklaringen, slaagde Leburton er niet in aan zijn coalitiepartners te bewijzen dat dit op te richten staatsbedrijf in de buurt van Luik, rendabel kon werken en onze bevoorrading veilig zou stellen. Ten slotte geraakte hij verstrikt in zijn tegenstrijdige verklaringen en nadat Iran met een telegram de besprekingen had afgebroken, werd hij genoopt zijn ontslag aan te bieden. | |
Bijzonder gesprek met de koningOp 19 januari 1974 beleefde het land dus een tweede regeringscrisis na de verkiezingen van 7 november 1971. Wel bleven er nog bijna twee jaar te gaan voor de normale datum van de volgende verkiezingen ergens in december 1975. Vele politici meenden dat de koning het best zou overgaan tot Kamerontbinding en nieuwe verkiezingen. Ook onze vicepremier Leo Tindemans adviseerde op 23 januari de koning in die zin, zoals blijkt uit zijn memoires. | |
[pagina 124]
| |
Zelf was ik een totaal andere mening toegedaan. Ik bewaar nog steeds een zeer levendige herinnering nan het cruciale gesprek dat ik daarover had met koning Boudewijn op zaterdag 26 januari 1974. De koning stond me in de hall van het kasteel van Laken op te wachten en begroette me met de woorden: ‘U heeft een mooie loden aan.’ Ik had nauwelijks mijn groene jas afgelegd of de koning zei: ‘Mijnheer de voorzitter, het schijnt dat u zich verzet tegen onmiddellijke verkiezingen?’ Ik antwoordde dat ik daar inderdaad absoluut tegen was. ‘Want als de Kamers nu dadelijk worden ontbonden,’ zo zei ik, ‘dan gaat u in tegen een lange politieke traditie in ons land. Die wil dat als een regering valt, er minstens een poging wordt ondernomen om ofwel de crisis op te lossen - wat ik niet geloof - ofwel een nieuwe regering in het zadel te brengen. Anders handelen, onder druk van de socialisten, gaat in tegen een vaste, lange politieke traditie in ons land.’ De koning was even uit zijn lood geslagen door mijn radicaal standpunt. Op zijn vraag wat er dan moest gebeuren, antwoordde ik dat er een informateur of formateur moest worden benoemd om na te gaan of er een nieuwe regering kon worden gevormd, al was het maar om het volgende parlement grondwetgevende bevoegdheid te geven. De koning dacht even na en stelde me dan de verrassende vraag: ‘Kunt u me een ding beloven? Dat u nooit een regering zult vormen zonder de PSC?’ En zonder aarzelen antwoordde ik bevestigend: ‘Ja, Sire, die belofte doe ik u.’
Achteraf heb ik veel nagedacht over dit ongewoon koninklijk verzoek. Nergens werd er in die dagen gespeculeerd over een politiek asymmetrische regering. Vreesde de koning dat ik tot elke prijs voorstander was van een kort overgangskabinet om van de volgende legislatuur een constituante te kunnen maken? Van PSC-voorzitter Nothomb was bekend dat hij daar absoluut tegenstander van was. Van hem circuleerde de uitspraak: ‘We gaan ons politiek leven toch niet verslijten met grondwetsherzieningen. De nieuwe Grondwet van 1970 is nog niet verteerd.’ Ook in La vérité est bonne, zijn memoires uit 1987, legde hij daar sterk de nadruk op. Bij de andere partijen, die begonnen in te zien dat een deugdelijke gewestvorming onmogelijk was zonder grondwetsherziening, was het verzet veel minder uitgesproken.Ga naar eind37 Wilde het staatshoofd, samen met de PSC en een groot gedeelte van het toenmalige politieke establishment, met zijn vraag indi- | |
[pagina 125]
| |
rect alle verdere stappen in de federalistische richting blokkeren? Het lijkt me niet uitgesloten dat dit de diepere zin was van het koninklijk verzoek. | |
Met deze man wordt het andersEnkele uren na mijn bezoek aan de koning werd Leo Tindemans tot formateur aangesteld. Hij onderhandelde vier dagen lang, verscheen voortdurend op het televisiescherm, waar hij in een begrijpelijke taal de politieke mogelijkheden en moeilijkheden schetste. Voor de kijkers die het gescheld en de schandaalsfeer rond Leburton beu waren, was het een pure verademing. Tindemans belichaamde een nieuwe generatie politici en straalde geloofwaardigheid uit. Zijn vicepremierschap in de regering-Leburton had zijn imago geen kwaad gedaan, wel integendeel. ‘Eindelijk een politicus met propere handen’, schreef Sus Verleyen in Knack. Op 30 januari moest het parlement bij gebrek aan een akkoord toch worden ontbonden en kon de campagne voor de verkiezingen van 10 maart 1974 van start gaan. De campagne werd uitvoerig besproken in onze Policy Programming Staff, zoals wij wat hoogdravend de stafvergadering van de CVP noemden, met Georges Monard, Lou De Clerck, Lou Michiels, Raf Chanterie, Miet Smet, Karel Verhavert en Jan Gysen. Verhavert en Gysen suggereerden er een campagne in het teken van een correcte, niet-corrupte politiek, met de slogan Geen corruptie bij de CVP! ‘Ga je dat zo zeggen?’, repliceerde ik daarop. ‘Op een affiche? Ben je zeker dat zoiets bij ons niet bestaat? Neen, dat is volgens mij een totaal verkeerde, een haast primaire aanpak. Zoiets moeten we personaliseren. Je moet iemand nemen van wie de bevolking weet dat hij integer is. We zouden de foto van Leo Tindemans op de nationale affiche moeten krijgen.’ Zo ontstond de fameuze affiche Met deze man wordt het anders van het reclamebureau Trëma. We hadden alle troeven aan onze kant. Door niet toe te geven aan de druk om dadelijk verkiezingen uit te schrijven, hadden we Tindemans, de populairste politicus op dat ogenblik, dagenlang op het politieke voorplan geplaatst. Aan de kiezer die Leburton en de socialistische kuiperijen beu was, gaven we een alternatief. | |
[pagina 126]
| |
Ons plan om de verkiezingen in het teken van Tindemans te plaatsen, viel in een aantal arrondissementen echter niet in goede aarde. Zij waren gewend dat de CVP-leiding een algemene thema-affiche verspreidde en dat zij zelf affiches maakten voor hun arrondissementele boegbeelden. Met name Jan Verroken uit Oudenaarde en Dries Claeys uit Oostende maakten hun beklag: ‘Je verplicht ons een kandidaat uit te hangen van wie onze kiezers tevergeefs de naam zullen zoeken op hun stembiljet.’ In andere arrondissementen hoorde ik dan weer dat ik de personencultus in de partij wilde invoeren. Ondanks deze bezwaren deed ik al het mogelijke om de Tindemans-campagne te doen slagen. Het resultaat overtrof onze verwachtingen. Voor de eerste keer sinds 15 jaar won de Vlaamse CVP een honderdduizend kiezers en 3 zetels. Ook onze zusterpartij deed het goed met een winst van 2 zetels. Ook voor mij was 10 maart 1974 een belangrijke verkiezing. Na jarenlang tevergeefs te hebben gevochten voor een verkiesbare plaats in het arrondissement Gent, vroeg men mij nu voor de eerste plaats. Ik werd verkozen met 33.105 naamstemmen, wat toen voor een ‘beginneling’ bijzonder veel was. In het arrondissement Gent wonnen we er een Kamerzetel bij. | |
Een politiek vruchtbare periodeVoor de CVP lag het voor de hand dat Leo Tindemans de nieuwe regering zou vormen en ik zei dat ook uitdrukkelijk in een onderhoud met de koning. Na een korte informatieronde van Renaat Van Elslande werd Tindemans, elf dagen na de verkiezingen, tot formateur benoemd. De christendemocraten hadden opnieuw het initiatief in handen. De handicaps waren evenwel niet gering: het parlement had geen grondwetgevende bevoegdheid; noch een regering met de socialisten, noch een regering met de liberalen verschafte de noodzakelijke tweederdemeerderheid om de gewestvorming te kunnen realiseren; ten slotte deden de gevolgen van de oliecrisis zich gevoelen in een stijging van de werkloosheidscijfers en een voorthollende inflatiegraad - in de loop van 1974 zou het indexcijfer met 15,68 punten stijgen. | |
[pagina 127]
| |
Omdat de socialisten een veto hadden gesteld tegen een deelname van de liberalen, zat er voor de formateur niets anders op dan alleen met de socialisten aan tafel te gaan. Uit mijn nota's over die besprekingen maak ik op dat we gedurende tien dagen echt resultaatsgericht onderhandelden, ondanks de groeiende afkeer voor de BSP van mijn partijbestuur. Maar de socialistische onderhandelaars namen de meest tegenstrijdige standpunten in inzake koopkracht, tewerkstelling en begroting. Binnen de BSP/PSB was er niet alleen een machtsstrijd bezig tussen partijvoorzitter André Cools en Leburton, maar ook tussen de participationisten en de oppositionelen. Die strijd die zich onder onze ogen afspeelde, verlamde alle gesprekken. En het verlies van 4 zetels bij de Vlaamse socialisten drukte uiteraard ook op de besprekingen. Ondanks die eerste mislukking behield de formateur zijn opdracht en kondigde hij aan een regering te willen vormen met de liberalen, aangevuld met vertegenwoordigers van de zogeheten regionale partijen, het Rassemblement Wallon, het Front Democratique des Francophones en de Volksunie. Om hun bereidheid te testen werden ze op 19 april allemaal uitgenodigd op het kasteel van Ham in Steenokkerzeel. Voor Tindemans was dit een veel grotere stap dan voor mij. Als federalist had ik nooit bezwaren gehad om partijen die maar in één landsdeel rekruteren, bij een nationale regering te betrekken. De formateur kweet zich voortreffelijk van zijn taak. Tijdens het nachtelijk beraad stonden we vlak bij een akkoord totdat, tegen de morgen aan, Volksunie-voorzitter Frans Van der Elst vrij onhandig de amnestie-eis op tafel gooide. De Franstaligen, en vooral de voorzitter van het RW, François Perin, beschouwden dit als sabotage en provocatie, en zo strandden de onderhandelingen. Op 25 april 1974 vormde Tindemans een minderheidsregering met de liberalen die door de regionale partijen werd geduld, zij beloofden zich met andere woorden een tijdlang te onthouden bij de stemmingen in het parlement. In de ambtswoning van de nieuwe premier werd ijverig gezocht naar oplossingen voor de begrenzing van het Brussels gewest. Ik herinner me zeer goed dat daar voor het eerst de hypothese van het inschrijvingsrecht werd geopperd, het recht voor de Franssprekenden in het Vlaams-Brabantse randgebied van Brussel om zich individueel in te schrijven in een van de negentien gemeenten van de Brusselse agglomeratie. Het moest | |
[pagina 128]
| |
hen in staat stellen formaliteiten van sociale, fiscale en gerechtelijke aard in het Frans te vervullen. Wij vonden toen dat dit wel zeer ver ging, het FDF daarentegen vond die toegeving totaal ontoereikend en trok zich terug uit de besprekingen. Drie jaar later, tijdens de Egmontonderhandelingen, zou het FDF zo'n regeling gretig aanvaarden. Op 11 juni 1974 werd de regering-Tindemans verruimd met drie RW-ministers. De Volksunie mocht niet toetreden omdat RW-kopman Perin een veto had uitgesproken tegen een deelname van de Vlaamse regionale partij als haar Brusselse tegenhanger, het FDF, niet meedeed. In het parlement werd vervolgens snel de voorlopige gewestvorming-Perin-Vandekerckhove goedgekeurd, waardoor er drie regionale minister-comités en drie adviserende gewestraden konden worden opgericht. Het was een eerste schuchtere, maar wel zichtbare stap in de federale richting. De eerste vergaderingen van de gewestraden gingen gepaard met veel luister. Deze politiek heel vruchtbare periode werd gekenmerkt door een opvallend goede werksfeer tussen de partij en de regering. De regering-Tindemans werd geapprecieerd door de publieke opinie, trad krachtdadig op tegen de inflatie en verwezenlijkte enkele diepgaande hervormingen die de partij nauw aan het hart lagen. Zo hervormde minister van Volksgezondheid De Saeger de totaal verouderde Commissies van Openbare Onderstand (COO's) in Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW's). Dit ging gepaard met de fusionering van gemeenten, waardoor het aantal gemeenten in ons land van meer dan 2300 werd herleid tot een kleine 600. In bepaalde dorpen en gemeenten bracht dit heel wat onrust met zich mee. Ik moest talloze avonden in onze lokale afdelingen gaan pleiten voor de regeringsplannen. Af en toe konden we ‘tegennatuurlijke’ fusies verhinderen. | |
Men schiet niet op een ziekenwagenDe regering-Tindemans lag van bij de aanvang scherp onder socialistisch vuur. Willy Claes noemde de premier steevast een product van de reclamebureaus, terwijl Jos Van Eynde in zijn Volksgazet haast dagelijks van leer trok tegen de ‘reactionaire’ politiek van de eerste minister. | |
[pagina 129]
| |
In die zin moet ook mijn slottoespraak op het CVP-congres in het Heilige Maagdcollege van Dendermonde op 13 december 1975 worden begrepen. Ik wilde aantonen dat het nog niet tot de Belgische socialisten was doorgedrongen dat de economische crisis, als gevolg van de olieboycot, alle landen verplichtte anders te gaan leven. En ik zei: ‘Zo kwam in mei 1974 een regering tot stand zonder de socialisten, maar niet tegen de socialisten. Waarom zouden wij onze energie verspelen in een strijd tegen de BSP? Men schiet toch ook niet op een ziekenwagen. En nu is de BSP oppositie gaan voeren met een januskop. Nu eens verwijt ze de regering besluiteloosheid in de strijd tegen de economische recessie. Dan weer verwijt ze haar haar dictatoriaal en antidemocratisch optreden. De socialisten weten heel goed dat alleen een Europese aanpak onze problemen fundamenteel kan oplossen. Wanneer premier Tindemans door de Europese Raad wordt belast om een nieuw structuurplan voor Europa uit te werken, dan verbeuzelt hij volgens de BSP zijn tijd aan nutteloze dingen. De BSP-mandatarissen stemmen in hun gemeenteraad voor een bepaalde fusie, en in het parlement tegen. Zij beweren dat het vijf voor twaalf is, dat het land failliet gaat, maar ondertussen steunen zij elke actie die kolossale uitgaven met zich meebrengt. Ik ben hier verplicht Achiel Van Acker na te zeggen: “De galerij der totentrekkers is nog nooit zo rijk gevuld geworden.” Drie dagen geleden schreef BSP-Kamerlid Ghysbrecht dat het socialisme moest worden teruggevonden. De BSP is dus op zoektocht, ze heeft de draad verloren en Ghysbrecht beschikt als psychiater over de nodige vorming om dat te weten. De BSP-oppositie is totaal ongeloofwaardig en doet vragen rijzen over haar bestuursbekwaamheid. Ze kan wel voor heibel, maar niet voor een alternatief zorgen.’ Deze toespraakGa naar eind38 - die ik nu niet meer zou houden - leverde mij een scheldpartij van je welste op vanuit socialistische hoek. Ze is nog eens een illustratie dat ook in de jaren zeventig de politieke zeden soms zeer ruw waren. Nog maanden nadien schreven de socialisten me de ambitie toe een reactionaire CVP-staat te willen vestigen via een absolute meerderheid in de Vlaamse Raad. Voor de partij was het ongetwijfeld een bloeiperiode. Door ons vrij agressief optreden tegen de socialisten wonnen we een belangrijke aanhang in Vlaanderen. De daaropvolgende gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1976, die we ingingen met de slogan Omdat mensen belang- | |
[pagina 130]
| |
rijk zijn, waren zeer succesvol en bevestigden dat de CVP ook op lokaal vlak opnieuw aan de winnende hand was. Onze partij kon driekwart van de Vlaamse gemeenten alleen of in coalitieverband besturen. Jammer genoeg werd het FDF in haast alle Brusselse gemeenten de grootste partij en behaalde ze zelfs een volstrekte meerderheid in vijf gemeenten van de hoofdstad. Ook in de zes randgemeenten begon de francofone partij te domineren. Dit succes zou een hypotheek vormen voor alle volgende pogingen om de staat te hervormen. | |
VrijdagstakingenNa de gemeenteraadsverkiezingen nodigde Tindemans me uit in Oostduinkerke. Tijdens een lange strandwandeling vertrouwde hij me toe dat de regering ingrijpende herstelmaatregelen moest nemen die allicht niet in de smaak zouden vallen bij onze syndicale achterban. Ik verzekerde hem dat de partij als één man achter hem zou staan. En zo geschiedde. Ik steunde de regering-Tindemans I steeds met groot enthousiasme. In al mijn interviews onderstreepte ik dat zij haar volle vier jaar moest uitdoen. Ook toen de christelijke vakbeweging zich begin 1977 begon te roeren tegen de versoberingsmaatregelen van de regering en meedeed met de provinciale vrijdagstakingen, bleef mijn positie ondubbelzinnig: ik stond ten volle achter de regering. Ik verklaarde dat ook heel duidelijk tegenover de Waalse ACV-leider Robert D'Hondt, met wie ik een onderhoud had in de Lambermontresidentie. Mijn houding zorgde ervoor dat zelfs de mandatarissen met een ACW-etiket geen initiatieven namen tegen de regering en niet stemden tegen noodzakelijk geachte besparingen. Over mijn houding in die periode werd nadien enige twijfel gezaaid, nadat gewezen ACV-voorzitter Jef Houthuys enkele dagen voor zijn overlijden had verklaard: ‘In de moeilijke periode 1976-1977 had ook Tindemans een herstelplan. Ik ben hem gaan opzoeken met Robert D'Hondt om aan te dringen op wijzigingen. We stelden hem alternatieven voor. Tindemans, die bijzonder populair was en de kampioen van de voorkeurstemmen, antwoordde ons: “Ik heb met uw mensen gepraat. Ik ben vorige week nog met groot succes in een ACV-centrale gaan spreken. Ik weet wat uw basis denkt. Ik handhaaf mijn plan.” Tindemans is dan gestruikeld over de | |
[pagina 131]
| |
vrijdagstakingen. Van toen af heb ik mijn contacten met Wilfried Martens geïntensifieerd. En die heeft mij nooit voor schut gezet.’Ga naar eind39 Ik wens hier duidelijk te beklemtonen dat ik in die periode geen enkele daad stelde of geen enkel gesprek voerde dat deloyaal zou zijn geweest tegenover premier Tindemans. Integendeel, samen met de meesten in de partij vonden wij die vrijdagstakingen zeer kortzichtig en een bewijs dat de syndicale wereld zich nog niet ten volle bewust was van de ernst van de economische en financiële toestand van ons land. De regering viel overigens niet over de vrijdagstakingen - die hadden haar nauwelijks verzwakt - maar wel over de wispelturigheid van het RW, dat tijdens haar eerste regeringsdeelname implodeerde. De kopstukken van de partij, François Perin en Jean Gol, waren overgelopen naar de Waalse liberalen en met hun zwakke opvolgers viel er geen land te bezeilen. Toen de RW-fractie begin maart 1977 ook nog weigerde een begroting goed te keuren, zette Tindemans ze uit de regering, waardoor hij echter niet meer beschikte over een parlementaire meerderheid. Die toestand bleek onhoudbaar. Om te vermijden dat hij in het Kamerdebat in de minderheid zou worden gesteld, legde hij in de nacht van 8 op 9 maart de koning een ontbindingsbesluit voor. Tindemans deed nog wel een poging voor een herzieningsverklaring van de Grondwet, maar gezien het oververhitte politieke klimaat van die dagen, was ze kansloos. Voor de tweede maal in drie jaar gingen we vervroegd naar de kiezer. Het stond echter toen al vast dat de volgende regering niet over de nodige instrumenten zou beschikken om een ingrijpende staatshervorming ordentelijk door te voeren. |
|