De memoires
(2006)–Wilfried Martens– Auteursrechtelijk beschermdLuctor et emergo
[pagina 48]
| |
2
| |
[pagina 49]
| |
het Berichtenblad, dat vanaf januari 1962 verscheen onder de titel Doorbraak. Vanaf 1964 hadden wij een tweewekelijkse oplage van 13.000 exemplaren. De VVB gaf ook een Documentatieblad uit. Paul Rubbens had het in 1959 opgestart en deze maandelijkse bundeling van uittreksels uit de pers, officiële en andere publicaties, manifesten, memoranda en persmededelingen bood een overzicht van de politieke actualiteit. Het samenstellen en ordenen van het Documentatieblad was een reuzentaak. Samen met mijn medewerker, Dries Caluwaerts, maakte ik van het aanvankelijk gestencilde, thematisch ingedeeld maandoverzicht een gedrukte uitgave die iedere maand volumineuzer werd. Al mijn weekends gingen eraan. Een correcte synthese bieden van de politieke actualiteit was niet eenvoudig en zeer vermoeiend. Maar dit gestage werk verschafte me wel een enorme parate kennis over alles wat er reilde en zeilde in Vlaanderen en in de Belgische politiek. Dikwijls echter bekroop mij de twijfel over de zin van dit werk: hoe velen, of beter hoe weinigen maakten er gebruik van? De taak werd uiteindelijk te zwaar voor ons, maar we konden ze doorgeven aan de welwillende zorg van Johan Fleerackers, toen secretaris-generaal van de Cultuurraad van Vlaanderen. Als hoofdredacteur van beide publicaties was ik een goede bekende op Het Volk, de drukkerij aan de Forelstraat in Gent. Ik versleet er uren en dagen om teksten te lezen, te corrigeren en op te maken. Gelukkig kon ik altijd rekenen op de steun van de medewerkers en de technici van de drukkerij. Het Volk sympathiseerde in deze pionierstijd van de Vlaamse beweging ten volle met ons. | |
Federale stoot in een biljartpaleisIn de VVB speelde ik ook een politieke rol. Op de congressen voerde ik telkens het woord: te Mechelen in 1960, te Antwerpen in 1962, te Leuven in 1963 en te Kortrijk in 1964. Mijn beste rede sprak ik uit in het Billiard Palace te Antwerpen op 4 februari 1962. Ik zette er voor het eerst mijn ideeën over een federaal België uiteen. De tekst ervan had ik de dag tevoren uitgetikt, maar de ideeën waren wel besproken met de beweging, onder meer tijdens een bijeenkomst ten huize van Paul Daels in Bonheiden, en op een vergadering van het VVB-bestuur | |
[pagina 50]
| |
in de Graaf Van Egmont te Brussel. De federalistische optie van het rapport was overigens niet nieuw, ook al waren er aan de VVB-top mensen zoals Fernand Bové en Dries Caluwaerts die oordeelden dat de federale gedachte weliswaar een na te streven ideaal was, maar niet te fel moest worden beklemtoond. Voorzitter Maurits Coppieters en de bestuursleden Paul Daels en Staf Verrept waren wel overtuigde federalisten. Overigens, op het eerste algemeen congres van de VVB te Mechelen, op 9 oktober 1960, was een resolutie goedgekeurd waarin werd aangedrongen op een evenwichtig federaal bestel ‘waardoor onze volksgemeenschap eindelijk de politieke volwaardigheid kan verwerven’. De grote zaal van het Billiard Palace zat bomvol toen ik mijn toespraak begon:
‘De politieke gebeurtenissen van het voorbije jaar tonen aan dat de hervorming van de Belgische staatsstructuur de eerste opgave voor het land is geworden, vermits gedeeltelijke maatregelen nu al onvoldoende zijn gebleken en de verwarring nog aanwakkeren. De Vlaamse en Waalse gemeenschappen moeten binnen het gemeenschappelijk vaderland een effectieve autonomie verwerven in een federaal staatsbestel.’
Ik somde vervolgens de voorwaarden op voor de realisatie van het federaal systeem:
‘Ten eerste moet het grondgebied van de Vlaamse en Waalse gemeenschap door taalgrensafbakening als homogeen cultuurgebied worden erkend. Het grondgebied is als het ware de infrastructuur van de deelstaten Vlaanderen en Wallonië. Wanneer de VVB nu zulke hardnekkige strijd levert voor het behoud van het sinds eeuwen als Vlaams erkend gebied, dan is dit niet omdat de Vlaamse grond iets heiligs zou zijn, maar wel omdat dit gebied noodzakelijk is als onderbouw, waarop de Vlaamse gemeenschap haar eigen instellingen kan laten werkzaam zijn.’ ‘Aan de ondermijning van de cultuurhomogeniteit van het Vlaamse land moet resoluut een einde worden gesteld. Daarom moet de taalgrens worden vastgelegd. Daarom ook moeten alle faciliteiten in de taalgrensgemeenten worden afgeschaft en kunnen er nergens nieuwe worden ingevoerd. Daarom ook moeten alle transmutatieklassen en elke vorm van Franstalig onderwijs in Vlaanderen worden afgeschaft. In een federaal bestel wordt de taalgrens aldus de grens der deelstaten. | |
[pagina 51]
| |
De taalgrens wordt een grondwettelijke bepaling en behoort tot de fundamentele overeenkomsten waarop de inrichting van de staat is gebouwd.’ ‘Ten tweede moeten de Vlaamse en de Waalse gemeenschap over een eigen wetgevende vergadering, regering en rechterlijke macht beschikken.’ ‘Voor het eerst zou aldus in een assemblee de Vlaamse volkswil tot uiting komen, op basis van een absoluut evenredige vertegenwoordiging langs algemene en directe verkiezingen. Deze assemblees zullen soeverein zijn op het bevoegdheidsgebied, dat door de federale Grondwet aan de deelstaten wordt toegekend. Zij zullen de regeringen van de deelstaten controleren in de uitvoering van de politiek van de deelstaten.’ ‘De rechterlijke structuur van het Vlaamse en Waalse land zal bestaan uit de vredegerechten, de rechtbanken van eerste aanleg, een of meer Hoven van Beroep en een Raad van State.’ ‘Voorts dienen deze instellingen van de deelstaten te worden vervolledigd door de oprichting van een sociaaleconomische raad met adviserende en gebeurlijk verordenende bevoegdheid, die de arbeiders, de patroons en de zelfstandigen hechter bij het economisch beleid zal betrekken.’ ‘Ten derde moeten de Vlaamse en Waalse gemeenschap een aangepaste politieke zelfstandigheid verwerven.’ ‘De VVB voorziet niet dat Vlaanderen, en Wallonië, volledig politiek zelfstandig worden. Daardoor zou vanzelf het federaal systeem, dat essentieel een stelsel is van verdeling van de politieke macht tussen federatie en deelstaten, in de grond worden geboord. De deelstaten dienen wel te beschikken over een volledige cultuurautonomie, dit wil zeggen: een eigen politiek en wetgeving met doelmatige controle, dankzij het al of niet goedkeuren van de begroting. De cultuurautonomie omvat: onderwijs, volledig in overeenstemming met de taalwetgeving; cultuur; toerisme; lichamelijke opvoeding en sport, radio en televisie. Deze eigen politieke bevoegdheid van de deelstaten is noodzakelijk. Vlaanderen moet bijvoorbeeld zijn achterstand inlopen op het gebied van het voortgezet en hoger onderwijs voor een snellere toepassing van de democratisering. Het moet dringend de leerprogramma's aanpassen, die nu volledig in Franse geest zijn opgevat en niet zijn aangepast aan de eigen aard van de Vlaamse jongeren.’ ‘Hetzelfde imperatief, ingegeven door de noodzaak bijvoorbeeld van een aparte demografische en woningbouwpolitiek, geldt voor de bevoegdheden inzake de volksgezondheid en het gezin. Voor de binnenlandse zaken zijn de hele gemeentelijke en provinciale administratie, de arrondissementele inrichting, de gemeente- | |
[pagina 52]
| |
financiën, en de toepassing van de taalwet in bestuurszaken essentiële opdrachten van een zelfstandig Vlaams en Waals politiek gezag.’ ‘De rechterlijke inrichting tot en met het Hof van Beroep en de Raad van State, en vooral de benoeming van de magistraten moet in Vlaamse handen komen en zal een echte revolutie teweegbrengen in dit milieu.’ ‘Ten slotte dienen de deelstaten te beschikken over de ruimst mogelijke bevoegdheid inzake de regionale sociaaleconomische politiek, de landbouw en de openbare werken.’
Ik ging ook dieper in op federalisme en economie en stelde dat het proces dat zich op economisch gebied in de Euromarkt aan het voltrekken was, een typisch federaliserend proces is. Op economisch gebied behielden de deelstaten een ruim initiatiefrecht en beschikten zij over de middelen om hun politiek door te voeren. In de optiek van de VVB zou de activiteit van de deelstaten precies liggen op het gebied van de regionale sociaaleconomische expansie. In die omstandigheden zou de Economische Raad voor Vlaanderen niet alleen een adviserend lichaam zijn, maar een waarachtig departement van economische zaken, met autonome werkingsmacht.
‘De openbare werken liggen binnen de bevoegdheid van de deelstaten, met uitzondering van de communicatiemiddelen. ‘Ten vierde kan er van federalisme geen sprake zijn wanneer deelstaten of federatie niet over eigen inkomsten beschikken, dat wil zeggen wanneer zij door de federale Grondwet de bevoegdheid hebben gekregen elk een deel van de belastingen te heffen. Hier, zoals in de verschillende andere activiteiten van een federaal bestel, is een evenwichtige bevoegdheidsverdeling een strikte vereiste voor het regelmatig functioneren van het geheel. Dit gebeurt vanzelfsprekend binnen hetzelfde kader: eenheid van monetaire politiek - zelfde munt! - over het ganse land, zoals de gelijkschakeling van de geldverrichtingen nu een betrachting is in Europees verband.’ ‘Ten vijfde vormt Brussel een bondsgebied en geen aparte deelstaat, en wordt gevormd door de negentien gemeenten van de Brusselse agglomeratie. Dat betekent dat de zogenaamde Brusselse randgemeenten integraal tot de Vlaamse deelstaat behoren. Brussel is op wetgevend, uitvoerend en rechterlijk vlak volledig afhankelijk van het federaal gezag, uitgezonderd wat de huidige gemeentelijke en provinciale bevoegdheden betreft. De raad van het bondsgebied zal op pari- | |
[pagina 53]
| |
taire wijze worden samengesteld door Vlamingen en Franstaligen. Deze raad zal de Brusselse senatoren verkiezen en een paritair samengesteld college benoemen, belast met het bestuur van het bondsgebied. Het voorzitterschap van dit college zal beurtelings door een Vlaming en een Franssprekende worden waargenomen.’
Voor het moeilijke probleem van de proportionaliteit en pariteit in het federale staatsverband stelde ik toen al de volgende oplossing voor:
‘De eenheid van het land op federaal niveau komt tot uiting in het staatshoofd en de Kamer van Volksvertegenwoordigers, die zal worden samengesteld op proportionele wijze, dankzij algemene verkiezingen over het hele land. De federale regering zal van deze Kamer van Volksvertegenwoordigers het vertrouwen moeten bekomen. Anderzijds zullen de Vlaamse en de Waalse gemeenschap op federaal niveau waarborgen van gelijkheid verkrijgen, dankzij een paritaire Senaat, die zal worden verkozen door de wetgevende vergaderingen van de deelstaten en voor een negende door de raad van het bondsgebied Brussel - de helft Vlamingen en de helft Franssprekenden.’ ‘De rechterlijke structuur van de federatie zal bestaan uit de rechterlijke inrichting van bondsgebied Brussel, de Raad van State der federatie en het Hof van Cassatie.’
Ik besloot:
‘De vrijwaring van de levensbeschouwelijke vrijheden is een probleem voor elk staatsgezag, hoe het ook werd ingericht. Dit probleem wordt scherper gesteld in een federaal verband, maar kan ook juist daar een gezondere oplossing krijgen. Onontbeerlijk is in ieder geval de controle van de Raad van State op de toepassing van de federale Grondwet en de andere federale overeenkomsten. De Raad van State dient niet alleen de macht te bezitten om de betwistingen nopens de afbakeningen van de bevoegdheden tussen federatie en deelstaten te beslechten, maar moet ook als een rechtbank met snelle procedure openstaan voor de individuen, wanneer zij klachten neerleggen over de schending van de fundamentele overeenkomsten, die de vrijwaring van de levensbeschouwelijke vrijheden regelen.’ | |
[pagina 54]
| |
Coppieters lanceert unionistisch federalismeUit het langdurig applaus dat me te beurt viel, bleek overduidelijk dat het congres de federalisering van België aanvaardde als haar streefdoel. 's Namiddags in de Handelsbeurs lanceerde de voorzitter van de VVB, Maurits Coppieters, voor meer dan tweeduizend enthousiaste mensen, de later beroemd geworden uitdrukking unionistisch federalisme. De uitdrukking komt dus niet van mij, zoals de lezer misschien denkt. Maurits Coppieters bezat als geen ander de kracht van de emotionele redevoering. Tegenover de ‘opstand der gematigden’, gepredikt door de toenmalige CVP/PSC-voorzitter Vanden Boeynants, plaatste hij de ‘opstand der realisten’, en riep uit: ‘De unitaire staat moet de federale staat zelf tot stand brengen op geleidelijke en democratische wijze. De aanpassing van de instellingen en een nationale planeconomie kunnen in de richting gaan van wat de VVB thans voorstelt: een unionistisch federalisme, waar geen enkele groep wordt gedupeerd, noch de Vlamingen, noch de Walen, noch Brussel, noch de levensbeschouwelijke groepen, noch de arbeidersklasse. Dit federalisme, de weg erheen en de hinderpalen op die weg zijn bindend voor de VVB.’ Het commentaarstuk van D - initiaal van Herman Deceuster - 's maandags in Gazet van Antwerpen was voorzichtig: ‘Het lijkt niet zeer waarschijnlijk dat het federalisme binnen afzienbare tijd in het domein der politieke verwezenlijkingen zal komen. Het ware niettemin verkeerd geen voldoende aandacht te besteden aan het feit dat een actieve en ernstig werkende groep in Vlaanderen een heel “corps de doctrine” aan het uitwerken is.’ Manu Ruys was dinsdagochtend veel klaarder: ‘Veel wijst erop dat het land naar het federalisme evolueert. Meer en meer wint de gedachte veld dat de Vlaamse gemeenschap een publiekrechtelijk statuut en eigen politieke en economische instellingen nodig heeft om zichzelf te kunnen blijven in België en om als een deel van de grote Nederlandse gemeenschap in Europa te kunnen opgroeien. Dat is geen utopisch streven maar nuchter politiek denken.’ Het pleidooi voor federalisme stootte onmiddellijk enkele VVB-leden en sympathisanten af. De bekende Vlaamse socialist Renaat Merecy maakte enkele dagen na het congres zijn ontslag bekend als lid van het hoofdbe- | |
[pagina 55]
| |
stuur, dat hij in feite al op 18 oktober 1961 had ingediend. Hij beklaagde er zich over dat er in de VVB geen open gesprek was gevoerd. Ook CVP-volksvertegenwoordiger Kiebooms, oud-gevangene van een concentratiekamp maar desondanks een strijdend flamingant, schreef in Gazet van Antwerpen dat de federalisten in een droomwereld leefden. Nochtans hadden wij onze federalistische keuze tijdens de zomer van 1961 uitvoerig en open besproken. Zoals gezegd, had ik me grondig voorbereid op mijn toespraak. De belangrijkste inspiratiebron voor mijn ideeën was het eerste deel van Etudes sur le fédéralisme van Robert R. Bowie en Carl J. Friedrich.Ga naar eind15 Opdrachtgever was de Europese Commissie en het omvatte een studie en vergelijking van federale stelsels, in onder meer de Duitse Bondsrepubliek, Oostenrijk, Zwitserland en de Verenigde Staten. Etudes sur le fédéralisme hielp me mijn gedachten te ordenen in de zoektocht naar redelijke en verantwoorde systemen om de staat op te bouwen op basis van het beginsel: ‘autonomie waar mogelijk; een stevig centraal gezag waar nodig’. Dat gold voor de ingewikkelde staatshervormingen in België, voor het EVP-congres over de Europese Grondwet, en ook voor de hervorming van de politie in Bosnië-Hercegouina. | |
Grote Vlaamse betogingenMaar niet alleen studie- en denkwerk vulde toen mijn dagen en nachten. Met het Vlaams Actiecomité voor Brussel en Taalgrens organiseerde ik de grote Vlaamse betogingen van 22 oktober 1961 en 14 oktober 1962 - in de volksmond de eerste en tweede mars op Brussel - tegen de faciliteiten en voor de vastlegging van de taalgrens. In elk van deze manifestaties was ik verantwoordelijk voor de slogans en de regie van de optocht. Op de tweede mars moest ik zelfs enkele klappen incasseren. Vanaf de trappen van de Brusselse beurs zag ik hoe op de straathoek Vlaamse betogers werden gemolesteerd door Franstalige herrieschoppers. Als medeorganisator voelde ik mij uiteraard verantwoordelijk en wilde ik de hulp gaan inroepen op het nabijgelegen politiekantoor, gelegen achter de vechters. Ik moest mij een weg banen tussen de vijandige kampen, werd herkend en de Franstalige woede keerde zich tegen mij. Met enkele vuistslagen op mijn lichaam als gevolg. Toen trad de politie gelukkig wel op. | |
[pagina 56]
| |
Een andere opvallende Vlaamse betoging was die van Wezembeek-Oppem, op 29 juni 1963, een week voor het akkoord dat de regering van Theo Lefèvre sloot tot invoering van taalfaciliteiten in zes Brusselse randgemeenten, en dat de geschiedenis is ingegaan als ‘het compromis van Hertoginnedal’. Om dit te kunnen situeren is het goed de lezer eraan te herinneren dat op 8 november 1962 het eerste taalontwerp-Gilson, dat de taalgrens definitief afbakende, wet was geworden. Dat was overigens niet zonder moeilijkheden gebeurd. Nu stond een tweede taalontwerp van Gilson over de taalregeling te Brussel en omgeving op de politieke agenda. Het ontwerp was onder druk van de Vlamingen al enkele keren aangepast en op het ogenblik van de betoging in Wezembeek-Oppem voorzag het in de splitsing van het bestuurlijk arrondissement Brussel in een eentalig Vlaams arrondissement Halle-Vilvoorde en in een tweetalig arrondissement Brussel-Hoofdstad. Dit laatste zou de negentien gemeenten van de Brusselse agglomeratie omvatten, plus nog zes Vlaamse randgemeenten die voortaan tweetalig zouden worden, namelijk Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem. Dit compromisvoorstel was echter verworpen door de Vlaamse vleugel van de CVP, onder leiding van Jos De Saeger. De regering-Lefèvre-Spaak kwam hierdoor in ernstige moeilijkheden. | |
CVP-stem met de dood in het hartZevenduizend Vlamingen gaven de laatste zaterdag van juni, net voor de grote vakantie, gevolg aan de oproep van ons Actiecomité tegen Gebiedsroof om een ‘laatste verwittigingsbetoging’ te houden. Ik hield er een heuse strijdrede: ‘Wat we hier meemaken is het pokerspel van de grondspeculanten. Zij willen de grond hier verkopen aan de meestbiedende en dat is de Franstalige kapitalist. Zij interesseren zich slechts voor de tweetalige bankbiljetten. Het is onbegrijpelijk en ongehoord dat de Vlaamse socialisten dit spel toelaten. Vroeger zegde een Antwerpse socialist: “Wij laten Brussel niet los.” Maar wij kennen het spreekwoord: “In Antwerpen pater, in Brussel kater”.’ | |
[pagina 57]
| |
‘Het gaat echter om nog veel meer. In Leuven, en ook in andere Vlaamse steden waar nationale instellingen gevestigd zijn, wil de regering scholen en diensten oprichten voor de Franstaligen. Wij moeten in het offensief gaan en de vernederlandsing eisen van alle bedrijven - hoe klein ook - in Vlaanderen. Wij verwerpen radicaal alle faciliteiten in de Vlaamse randgemeenten. De vraag rijst trouwens of de wetten op de ordehandhaving niet door het parlement gejaagd werden om deze aanslag op de randgemeenten voor te bereiden. De Vlaamse parlementsleden moeten de politiek van de regering afkeuren en de Vlaamse ministers moeten ontslag nemen.’ Hierop begonnen de betogers ‘Ontslag! Ontslag!’ te scanderen. En ik vervolgde: ‘Als de samenzwering tegen Vlaanderen toch slaagt, dan moeten de Walen en de Brusselaars weten dat er een definitieve mars op Brussel komt, met als doel de omverwerping van het unitaire en kapitalistische België. We zullen die betoging houden op een ogenblik dat erg ongelegen komt voor het parlement.’ Applaus weerklonk. ‘Komt uw dictaat tot executie, dan, Theo [Lefèvre] is het revolutie!’ Terwijl de betogers mijn woorden toejuichten was een groep Vlaamse militanten naast het podium beginnen te roepen: ‘Geef ons wapens!’ Ofschoon ikzelf die kreet nooit in de mond heb genomen, is hij mij lange tijd toegeschreven, tot in het parlement toe. Het was zeker geen slogan die door de organisatoren was goedgekeurd, want toen verschillende groepen betogers na een incident met de gemeentelijke ordediensten de roep ‘Geef ons wapens!’ overnamen, sprong Antoon Roossens van het Actiecomité op het spreekgestoelte en riep: ‘Wij hebben een wapen! Ons wapen is doeltreffender dan stenen. Wij hebben de massa achter ons en zullen met die massa elke politieker wegvagen die ons verraadt!’
Drie dagen na die betoging, op 2 juli, bood eerste minister Theo Lefèvre zijn ontslag aan, dat echter niet werd aanvaard door de koning. Daarop volgde het fameuze conclaaf van Hertoginnedal met topfiguren uit de twee regeringspartijen: christendemocraten en socialisten. Op 5 juli 1963 kwam aldus op het kasteel een nieuw compromis uit de bus. De zes randgemeenten zouden voortaan een afzonderlijke administratieve entiteit vormen, met een eigen arrondissementscommissaris, en afhangen van een nieuw te benoemen vicegouverneur van Brabant, die speciaal zou waken | |
[pagina 58]
| |
over de toepassing van de taalvoorschriften. In de randgemeenten kwam er een vorm van administratieve tweetaligheid: er mochten Franse kleuteren lagere scholen worden ingericht, indien ten minste zestien huisvaders hierom verzochten. Franstalig middelbaar onderwijs mocht evenwel niet worden ingericht. Enkele weken later werden de nieuwe wetten aangenomen door Kamer en Senaat. Veel CVP-parlementsleden zegden achteraf op de stemknop te hebben gedrukt ‘met de dood in het hart’. Het Vlaams Actiecomité voor Brussel en Taalgrens noemde het compromis echter onaanvaardbaar. Het werd als een Vlaamse nederlaag aangevoeld en lokte bittere en bitse reacties uit. Na het akkoord van Hertoginnedal en de taalwetten van juli 1963 volgde een nieuwe grote betoging op 10 november 1963, ditmaal in Antwerpen. Wij gebruikten - onder inspiratie van Paul Daels, Antoon Roosens, Staf Verrept en mijzelf - de slogans ‘federalisme’ en ‘economische structuurhervormingen’. Dit zorgde echter voor grote spanningen in het Comité. Sommige aangesloten verenigingen haakten af. Er stapte geen enkele CVP'er mee op. Op de VVB zaten velen met een kater: zoveel inspanningen, studiewerk en acties met zo weinig resultaat. Ik herinner me dat ik op een van onze debriefings zei: ‘De buitenparlementaire actie is ontoereikend gebleken. We kunnen alleen iets bereiken via de macht, dus via een grote partij. We moeten niet gaan ploeteren in een nationalistische oppositiepartij. Dat zet geen zoden aan de dijk. Indien Coppieters, De Bondt, en ik, samen met Paul Rubbens, Frans Van Mechelen, Jos Dupré en Raymond Derine, nu eens allemaal in de CVP gingen militeren, dan zou die partij toch moeten veranderen. Zo'n druk zou onweerstaanbaar zijn.’ Eind 1963 leidde ik de Politieke Werkgroep van de VVB, die in juli van het volgend jaar zijn verslag Vlaanderen en de grondwetsherziening uitbracht. Gewapend met dit verslag nam ik deel aan de studiecommissie van de Vlaamse vleugel van de CVP en aan de studiedag van 26 september 1964. ‘Omdat zijn standpunten voor velen te radicaal waren en te dicht aanleunden bij dat van de Volksunie werd Wilfried Martens evenwel niet betrokken bij de concrete organisatie van de studiedag’, schreef Herman Todts daarop in het weekblad Knack.Ga naar eind16 | |
[pagina 59]
| |
Niets is minder waar! Ik werd een trouw lid van deze studiecommissie en van andere werkgroepen, met de steun van de voorzitter van de Vlaamse CVP-vleugel, Robert Vandekerckhove. Dit was het begin van mijn steeds verdergaand engagement in de CVP. Het luidde tegelijk mijn afscheid van de VVB in. Het zou nog zeven jaar duren vooraleer ook het unionistisch federalisme de CVP zou veroveren. |