Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Kleine katechismus der natuur voor kinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,45 MB)

XML (0,19 MB)

tekstbestand






Genre
proza
jeugdliteratuur

Subgenre
non-fictie/pedagogiek
non-fictie/natuurwetenschappen/natuurkunde
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie
non-fictie/natuurwetenschappen/sterrenkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Kleine katechismus der natuur voor kinderen

(1779)–J.F. Martinet

Vorige Volgende
[p. 87]origineel

Dertiende zamenspraak over de eigenschappen der insecten.

Vraag. Was het den Schepper genoeg, Menschen en Dieren op de aarde, Vogelen in de lucht, en Visschen in de wateren te formeeren?

Antwoord. Neen! Hy heeft noch eene andere soort van Diertjes, geheel van de voorige verschillende, geschaapen, die men Insecten of Bloedelooze Diertjes noemt, om dat zy, in plaats van bloed, eene soort van vogt by zich hebben.

V. Zyn er veel of weinig?

A. Hun getal is zeer groot.

V. En waar woonen zy?

A. Overal! in de lucht, in 't water, in 't slyk, in zand, hout, steenen, en schulpen, zynde of vry groot, middelmaatig, of onbegryplyk klein.

V. Hoe zyn zy geformeerd?

A. Zy hebben eenen Kop, Borststuk en Agterlyf: aan den Kop zitten fraaie Sprieten, die in allen verschillen, en daarin zyn ook hunne vyf

[p. 88]origineel

Zintuigen geplaatst: aan het Borststuk zitten somtyds eenige Pooten, of anders alleen aan het Agterlyf.

V. Welke zyn hunne fraaiste Deelen?

A. De dikwerf schoon gekoleurde Oogen, geformeerd als zeshoekige Vakjes: in eene Vlieg vindt men er meer dan agt duizend, niet wel te zien dan door een vergrootglas.

V. Welke Deelen zyn ook zeer schoon?

A. De Vleugelen, die in Torren schoon geschilderd, en in Kapéllen van verwonderlyke heerlyke koleuren zyn.

V. Maar, hoe teêr zyn die! want, als men eene Kapél ruw aanraakt, zyn de koleuren verbryzeld.

A. Dit heb ik dikwerf ondervonden, doch men heeft my iets daarin vertoond, dat ik een wonder noemde, en my zeer verbaasde.

V. Wat was dat?

A. Men liet my zien door een vergrootglas, dat het stof der Vleugelen, aan myne vingers blyvende hangen, verwonderlyk schoone Vederen waren, die in orde vast gezeeten hadden in den Vleugel der Kapél.

V. Wat kunt gy er bydoen?

A. Dat ook in de Insecten de einden hunner Pooten zeer konstig zyn gemaakt, met nageltjes, klaauwtjes en puntjes; waarmede zy zich aan alle dingen vast houden: een Vlieg, by voorbeeld, wandelt tegen een ruit, of zolder, en zy buitelt niet neêr.

V. En eindelyk?

A. Eindelyk hunne fraaie Eitjes, die zy, in menigte, zeer zorgvuldig op de beste plaatzen leggen, of verbergen.

V. Wat eeten zy?

A. Alles! vleesch, visch, bloemen, kruiden, hout,

[p. 89]origineel

steen, en vuiligheden, die zy in den zomer alleen vinden, waarom men hen, 's winters, niet verneemt.

V. Hebben zy geene Vyanden?

A. Zeer veelen; doch de Schepper gaf hun daartegen list, snelheid, of wapenen, gelyk dus de Byen angels tot verdediging hebben.

V. Hebben zy ook eene Stem?

A. Sommigen, gelyk Sprinkhaanen en Krekels, zingen; of anderen, gelyk de Torretjes der Lelien, kan men hooren kermen, als men ze plaagt.

V. Plaagt of doodt gy ze gaarne?

A. Men heeft my geleerd dat nooit te doen, om dat het wreedheid is.

V. Zy doen ons kwaad; want de Motten vernielen onze klederen, de Rupsen schenden onze boomen, en de Wormen doorbooren ons hout.

A. Zy moeten ook leeven: anders heeft God veele middelen bestemd om dat af te keeren.

V. Welken?

A. Om niet te veel in getal te worden, laat Hy er eene menigte door Vogelen, Koude en Regen omkomen: of wy kunnen hen verdelgen door andere middelen.

V. Trekken wy er eenig nut van?

A. Zy bezorgen ons Honig, Wasch, Zyde, Lak, Stoffen tot Inkt, Verwen, en ook Geneesmiddelen, zo dat zy ons zeer groote diensten bewyzen.

V. Wat denkt gy, als gy ze ziet?

A. Overweegende hun maaksel, getal, en voordeelen, behoore ik tot Gods eer te zeggen: zyne onzienlyke dingen worden van de schepping der waereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide zyne eeuwige Kragt en Godlykheid. Rom. I. 20.


Vorige Volgende