die, gedroogd, Stokvisch genoemd wordt, geeft eene uitmuntender vervulling voor den Mensch: het geringe doch lekkere Garnaatje moet ook hier niet uitgeslooten worden.
V. Wat merkt gy aan omtrent alle deeze Visschen?
A. Dat zy allen van een byzonder maaksel en smaak zyn; dat eenigen in zoet, anderen alleen in zout water leeven; dat ze niet op denzelfden tyd gevangen worden; en dat wy dus niet alleen eenen onbeschryflyken voorraad uit de Zee en de Rivieren haalen; maar ook telkens eene verandering van spyzen krygen, het geen ons zeer behaagt.
V. Is er niet een Zeevisch, die by millioenen gevangen, en van duizend monden even gaarn gegeeten wordt?
A. Ja! de Haring, die in den Zomer uit het Noorden komt, eerst op de Schotsche Kust, en in het majaar in onze Zuiderzee gevangen wordt, en, gerookt zynde, Bokking wordt geheeten.
V. Hoe behandelt men dien Visch, als hy in de Zomer versch wordt gevangen?
A. Willem Beukelsen vondt uit, in 't jaar 1347, een middel, om hem goed te houden, dat is, by leerde ons hem te kanken en met zout in tonnen te leggen, waardoor hy zeer lang goed blyft, en ver kan verzonden worden.
V. Zyn er geen meer Visschen in de Zee ten onzen gebruike?
A. Eene menigte, doch van een geheel ander maaksel, en aart; week, slymig en teer, doch veilig bewaard tusschen twee harde Schulpen, waarom men ze Schulpvisschen noemt.