V. Welken voegt gy hierby?
A. Zwaanen, waare sieraaden der wateren, van een moedig aanzien, en grootsche houding - Kenden, dikwils pronkende met fraaie vederen, en bekend om haar sterk gekwaak.
V. Er zyn noch anderen, wilden genoemd?
A. Onder die moet men tellen Tortelduifjes, bekend om hun, droevig gekir, Zwaluwen en Spreeuwen met gloeiende koleuren en van eenen aangenaamen zang, die allen komen, in of by onze huizen nestelen, en gaan: doch de Vleermuizen, die men by dage niet ziet, en zo aartig in bogten vliegen, blyven by ons met de Huismusschen, levendige, stoute, listige Vogeltjes, van een aartig getjilp.
V. Welken brengt gy tot de Roofvogelen?
A. Zee Meeuwen, beroemd om hunne Eieren, en eene kleiner soort, zynde vischdieven en daarom verbaazend snel van vlugt, welken wy dikwils boven onze wateren zien zweeven om te rooven.
V. En welken leeven van vleesch of vruchten?
A. De groote bruine Arend met vlerken, soms vier of vyf ellen uitgebreid, scherp van oog, groot van kragt, gulzig en ontembaar - Gieren van gelyken aart - Raaven, kleiner, van een wreed aanzien, van eene zwarte droevige pluimaadie, en krassende stem - Kraaien, van een treurig geschreeuw - voorts Valken, Sperwers, Lepelaars, Kraanen, Uilen, Spegten, Hoppen, Pontekraaien, Roeken, Kaauwen, Markolven, Aaksters, en Nootekraakers.