aan de een en een breede aan de andere zyde der pennen, alle Pennen steevig in den schouder vastgezet, de openingen met kleine Veerties en Dons gevuld, een ligt hoornagtig Schaft aan iedere pen, en een holle Vleugel dienen hun allen, om ligter te zyn, om de verwonderlyke konst van vliegen gemakkelyk te oefenen, om den wind te breeken, of vat er op te krygen, dien weg te slaan, en zo in de lucht te blyven hangen, of er in om te zwieren.
V. Vliegen zy allen op dezelfde manier?
A. Neen! meest op verschillende wyzen.
V. En waartoe dient hun de Staart?
A. Om, uit de lucht nederkomende, de snelle vaart door den uitgebreiden staart en vleugden te breken, en zelve niet tegen den grond te slaan, waardoor zy gekwetst zouden worden.
V. Maar zy hebben geene tanden, om de spyze te kaauwen?
A. Om die te breeken, hebben zy Bekken, zo hard als hoorn; lang in de geenen, die onder water visschen; kort in de geenen, die zaaden pellen; als een beitel in zulken, die harde dingen, gelyk nooten, in stukken slaan; ingekeept als een rasp, lang of breed in zodanigen, die in de diepte glibberige waterplanten of gladde kikvorschen aangrypen.
V. Hoe vinden zo veele Vogelen den kost!
A. Snel kunnende vliegen, bezoeken zy, binnen kort, veele plaatzen, om te verneemen, of er iets te vinden is. God zorgt voor hun onderhoud: daarom zegt de Heere Jesus: aanziet de Vogelen des hemels, dat ze niet zaaien, nog maaien,