Vijf versies van 'Vera'
(1962)–H. Marsman– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 76]
| |
21
aant.2De sneeuw jaagt haar recht tegemoet: zij loopt snel en rechtop langs den weg van hun 3 huis naar het eindpunt der Untergrund Tielplatz. Vrijwel dagelijks gaat zij dien weg, 4 en dagelijks verheugt haar die weg. Maar vanmorgen hoort zij zichzelf bijna zingen: 5 maar wat verheugt mij dan niet? Ik ben blij en ik heb het gevoel dat nu alles en ieder 6 gelukkig is, maar ik kan dit nu niet meer goed onderscheiden, ik zie haast geen gren-7zen, geen binnen of buiten meer. Het is alsof ik een bron ben geworden of een fontein. 8 Ik zuiver de wereld, (neen, dat kan men niet zeggen), ik stroom over, ik stroom weg. 9 ‘De rivier treedt buiten haar oevers’, - dat was de zin uit het schoolboek en nu is het 10 waar, het is nu plotseling letterlijk waar. Zij lacht: hoe denk ik daaraan? 11De sneeuw slaat haar recht tegemoet, de weg schuift onder haar door en zij loopt in een 12 kort, bijna schokkend tempo naar het station. Van haar tocht naar de stad en terug ver-13heugt dit stuk haar het meest: wolken en zon, wind en regen hebben hier nog maar 14 weinig verloren van hun onmiddellijkheid en hun elementaire kracht: hoe onherkenbaar 15 waren de elementen ontaard en vermengd als men ze niet anders kende dan uit een 16 Berlijnsche straat. Hier had de grond nog iets van den reuk, die zij kende van vroeger, 17 van thuis: hier was een damp geen benzine en de hemel meer dan een streep. Snel en 18 rechtop loopt zij naar het station: zij vangt een laag sneeuw met haar mantel en snel 19 vervluchtigde vlokken in haar gezicht. Verrukkelijk smelt de sneeuw op haar wangen, 20 op haar lippen, op de punt van haar tong; en hoe sterk en trouw is de weerstand der 21 aarde, waarop haar passen soms stampen, redeloos blij. Dan sloeg er een warme scheut 22 bloed naar haar hoofd en zij dacht dat haar schedel zou splijten. - De sneeuw joeg haar 23 recht tegemoet en joeg haar in snelle streepen voorbij. - De wagon, vrijwel leeg, | |
[pagina 77]
| |
aant.1staat trillend te gonzen in het ellendig nette stationnetje Tielplatz. Maar zij lacht, elken 2 morgen weer moet zij een oogenblik glimlachen bij het gevoel, dat zij start voor een 3 rit, die zoodra zij rijdt het karakter van wedloop verliest; en vanavond - misschien met 4 Theo, maar misschien ook alleen - stapt zij hier ook weer uit; vermoeid maar blij, 5 onbeschaduwbaar blij en vreemd onaangetast komt zij terug uit de stad, die haar 6 voor drie jaar heeft vastgegrepen en haar langzaam gesloopt en vernederd had - en nu? |
|