Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XLVI Geen dragender, doodlijker wonde dan het knagend en sleepend besef van een schuld, een erflijke zonde, bedreven voordat wij bestonden en waarmee ook het vleesch is besmet. laat het lichaam allengs weer herrijzen in zijn trotschen oorspronklijken staat laat de zon ook de huid weer genezen van de angst die de leden doorvaart als het lijf, met een lichaam verwonden, [pagina 195] [p. 195] in vervoeringen ondergaat. slechts een blindlingsch en donker verslaven aan de koortsen van het genot, kan de ziel - uit het duister ontslagen - weer zuiver doen ademhalen in een hemel van blauw en van goud. als een ruischende morgenvogel doorkruist zij het blinkend heelal en daalt - een geroofde genade, op de vleugels de sterren als dauw - als een valk naar de vleeschlijke dalen in de onschuld van vóor het Berouw. Vorige Volgende