Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XLIV ‘De liefde slaapt in haar hart als de lente in den winterschen grond die in koude en duisternis wacht als een vlinder in haar cocon. in het dorp waar ik nu overnacht schijnt morgen een schuimende zon in een hemel met palmen bevlagd! geen regen geen schaduw, geen sneeuw, geen dooiende schemering die als een zwavelen zon in de rafels hangt van het weer, drijft mij terug naar het vuur van haar kamer, haar rooden haard. sluimer, liefste, en slaap uw eenzamen winterslaap, en ontwaak als de bevende zon door de lentlijke evening gaat, als een vlinder uit haar cocon, als het vuur in uw donkeren haard.’ Vorige Volgende