Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XLIII Hij lag in het donker en dacht: - ik moet sterven of weggaan vannacht. als ik zitten blijf op die vaalt en de wanhoop mij weer overvalt is het reddeloos met mij gedaan. maar waar moet ik gaan of staan? heb ik zelf niet altijd beweerd: ‘als het hart zich niet meer verweert vindt men kracht en troost bij een vriend’? maar geen wezen zoo arm als een vriend en geen leven, hoezeer ook bemind, dat ons verkracht en vleugelen geeft als men zelf geen overvloed heeft. men leeft slechts zoolang men nog geeft. en wie in dit heillooze land die men niet heeft verzaakt of beroofd? [pagina 192] [p. 192] ik heb in de vriendschap geloofd, ik geloof nu alleen in mijzelf. laat er zonlicht en eenzaamheid zijn en het vuur van een zuidelijk land; vroeg of laat aan dit duistere strand krijgt de eb van het leven hen klein. Vorige Volgende