Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 172] [p. 172] XV De morgen scheert in huiverende vlagen over de wateren van het besterde gras; de zon droomt aan de kim de roode sage van het verborgen vuur, voordat de wereld was. ter weerszij van den weg slaan de verweerde olmen een woelende rivier in 't zachte morgenblauw, de nevel scheurt die dreef over de velden in langgerekte droomen van een vrouw. de paarden van den wind snuiven den horizon, boven den einder zwelt, een broeiend dreigement, het overkropt gemoed van een barokke wolk - de kim een kratermond - tegen de hemeltent. tusschen het hoog geweld der wilde voorjaarsboomen, wier vliegend haar gelijk een schubbig hemd schuimt van den zilverglans en hoog wordt opgenomen, splijtend de groene zee naar het beloofde land, neemt hij het leemen pad dat wentelt naar de verte, een populierenrij met sidderend gewei; een stille regen streept 't gestroomde vel der verten, de zwarte bui dreef schaduwend voorbij. vol van den zoeten wijn van het onstuimig weer bereikt hij de rivier, en rustend aan den dijk ziet hij het zomersch land onder de vuren lucht, éen matelooze bloei, zoover de hemel reikt. Vorige Volgende