Verzamelde gedichten
(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend
[pagina 168]
| |
hij was alleen, en voor zijn handen steeg
het sneeuwveld naar den zwarten horizon,
het onbeschreven blad, de maagd die vrouw,
de steengrond die oase wilde zijn.
en in het donker klaagde de woestijn
om levend water dat geen hitte droogt
en om de sporen van een karavaan,
en het sirenenlied der oceaan
smeekt' om bemanning door een hooge vloot,
want zonder schepen is de zee geen zee.
verleen, o geest, aan deze smalle hand
de rust en stille vastberadenheid
het schip te sturen naar het morgenland
dat sluimrend wacht in elken horizon;
en geef den man, die naar het ruischen hoort
dat langs het golven der planeten vlaagt
en door het kolken van de groene zee,
het instrument te stemmen op de vork
die bij den aanslag de structuur verraadt
van het onheuglijk europeesche lied,
dat in den aanvang klonk van de cultuur
die in d'azuren zee haar loop begon
en golven zal door 't westersche revier,
zoolang de geestdrift om de ruimten spant
een firmament van intellect en droom.
|
|