Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XI De kamer is hoog en ruim. langs de ramen stuift regen en wind. in het halflicht herkent hij de tint van het kandinskiaansch schilderij dat als bloed in de schemering hangt - dan komt de stem van zijn vriend die hij in jaren niet zag hem snel en verheugd tegemoet; deze geeft hem een hand en maakt licht, en terwijl hij langzaam ontdooit - de kachel staat rood, de kamer is blauw van de rook - vallen drie jaren reis van hem af als een laag europeesche sneeuw. hij vertelt. hij loopt ijsberend door het vertrek, totdat hij glimlachend ziet hoe de flesch uit de kast wordt gehaald, en bij jenever en kaas [pagina 167] [p. 167] herleeft het gesprek - over vrienden en verzen, vrouwen en politiek - alsof hij hem gistren verliet. het wordt langzaam donker op straat. door het raam is de naglans te zien van de vischmarkt die als een rivier van woelend geschubd parelmoer door de gloeiende herfstbloemen stroomt; en als buiten de lichten aangaan ziet hij zichzelf nog een oogwenk in Tetuan op het vrijdagsche marktplein staan, en den khalief tusschen een rij van blinkende trompetten de kleine moskee binnen gaan, maar dan, met den rug naar den wand, bladerend in een boek met halfvergeelde portretten, hoort hij plotsling een draaiorgel slaan - en is weer terug in zijn land. Vorige Volgende