Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende IV Terwijl hij loopt, ziet hij een vage maan genesteld in den kroon der teedre voorjaarsboomen en merkt niet dat hij gaat door het verlicht ravijn dat uitmondt op 't skelet der zwarte kathedraal, een monsterlijke rots, die uit den oertijd opstijgt in den nacht. hij denkt: ‘zonder die mastodont geen heden, zonder de dom geen stad, zonder die spil geen wentlend firmament, geen dierenriem, geen babylonisch jaar [pagina 159] [p. 159] dat zijn getal in 't aantal poorten sloeg van 't colosseum, en in de kralen van den rozenkrans.’ en dralend langs het plein, voert hij gedachteloos het roode beest zijn avondbrieven, en ziet den melkweg duizlen langs den trans. Vorige Volgende