Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende III De nacht schrijdt voort; de laatste slag verklonk, en in zijn hart welt weer de droefenis om het verminkt bestaan en wat het werd, nadat de godenbeelden zijn vernield. en weer ziet hij zich op een morgen staan tusschen de glooiingen en 't heet azuur van het demetrisch eiland, éen brandend gouden uur bezield door het geweld van de antieke zuilen, en van een rust vervuld [pagina 158] [p. 158] zoo sterk en ongekweld dat hij den dood vergat, het sluipend schaduwbeest dat hem een leven lang een dubbelganger was geweest en hem tot in de holen van den slaap vervolgd. toen liet het van hem af - hij voelde dat hij rees, terwijl hij dieper drong in het geheim der aarde en dat hij zonder vrees kon denken aan zijn graf. niet meer verteerd door een onwereldsch heimwee, ontstegen aan den angst van zijn ontredderd vleesch. Vorige Volgende