Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] XII Dies irae Neergedwongen in de lage zeden van een sombren godvergeten tijd gaan wij schichtig om tusschen de beesten dien wij langzaam zijn ten prooi bereid. zie, ons leven in de zwarte kuilen onder roet en regen van den nacht, is nog slechts de echo van hun huilen dat het uur van zijn voldoening wacht. éene horde, schijnbaar in twee kampen, opgejaagd en weer belust op bloed, hunkrend naar de pijn van sterke rampen, en het leven van den geest verbloedt. o, de woede, machtloos tot de tanden bloot te staan aan dit grauw vagevuur! wanneer zal dit Babel dan verbranden van de schachten tot het zwart azuur? wanneer zal de horizon weer lichten met dien smallen gloorstreep onzer hoop? zij behoeft geen grootsche vergezichten om zich op te richten uit den dood; laat éen ster, een onaanzienlijk teeken flonkren boven de rampzaligheid en opnieuw gelooven wij in streken voorbij 't moeras van dezen lagen tijd. Vorige Volgende