Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Paula in een droom De vrouw die in den droom verscheen, was met den morgen weer verdwenen; maar nooit in aardsche werkelijkheden waren haar trekken zoo sereen. ik was te zeer, te diep ontsteld om in den engel 't dier te zien, dat mij in 't leven negen, tien, tien volle jaren hield bekneld in 't fuiknet van haar listig bloed, het helle haar, den lossen mond, en mij tot aan den morgenstond liet dansen naar haar euvelmoed. en toch, toen ik haar wijken zag terug naar 't blauwe engelenveld, was ik opnieuw zoo diep ontsteld, dat ik het dier in haar niet zag en mij het heimwee naar haar ziel zoo oppermachtig overviel als eenmaal in dien langen nacht, toen wij beminden totterdood. en totterdood, 't zij hier of daar, in 't hemelsche, in 't aardsche leven - 't is àl een hel en om het even - laat mij de schaduw zijn van háar. [pagina 139] [p. 139] ja, liever nog tot aan mijn dood een poel van achterdocht en twist dan dat hier leeg mijn lichaam ligt verstoken van haar zachten schoot. en in 't Gericht of in den tijd, al zondigt zij scharlakenrood, zìj wordt onschuldiglijk beticht, en ik sta aan verwijten bloot al was ik schuldloos als een lam; in krijgsmanspak, in monnikswâ, ik werd verdoemd, als haar genâ niet altijd mij ten voorspraak kwam, en in den tijd of in 't Gericht, word ik gericht, word ik gericht. de vrouw die in den droom verscheen was met den morgen weer verdwenen, maar nooit in aardsche werklijkheden waren haar trekken zoo sereen. Vorige Volgende