Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Toren van Babel Ik zat op school en kreeg weer te hooren dat de Toren van Babel als een ton in duigen had moeten vallen, omdat de menschelijke ziel van de eene hoogmoed in de andere viel ‘en hoogmoed komt vóór den val’ -; zij had haar grenzen niet willen bewaren, zij had het niet kunnen verkroppen dat de toppen des hemels onbereikbaar waren, zij had Gods scheppingsmacht willen evenaren en wat niet al! en ik weet nog hoe ik met een woedenden kop achter mijn hand zat te brommen: ‘ja, huichelaar, dié kerels kon het niets verdommen om na hun dood in den hemel te kommen; zij wilden nú die befaamde muziek der sferen reeds hooren daarom trachtten zij dat gat in den hemel te boren; zij wilden de banen der meteoren en het blauwe stroomen van het uitspansel hooren, daarom waagden zij hun ziel; onvermoeid richtten zij hun gespannen gezichten op de tinnen der ruimte en zij richtten een sterrewacht op, die van de toppen van dag en nacht den hemel verkende en die de spil wilde zijn van een herboren heelal. van af de kanteelen der ruimte zagen zij nieuwe sterrenbeelden den weg naar het zenith beklimmen, [pagina 117] [p. 117] nieuwe continenten tegen den horizon van een nieuw getal. dit, het begin te zijn van het heelal, een karavaan in een onbestreden woestijn, dit was de zin van het eminente Gespuis op den Toren van Babylon; alleen van dit Golgotha, deze Hoofdschedelplaats zonder Kruis waaien de vanen van een nieuwe zon.’ Vorige Volgende