Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Terugkeer uit den vreemde Dit gebied is een landstreek des doods en de middag is grauw als de nacht. ach, hoe lang heb ik niet gezocht naar het pad van haar huis, naar haar tuin, naar het gras dat haar schrede betrad. zij was de eerste die in de lente des levens een zomer lang met mij was; maar zij verliet mij en zij verried de vluchtige tenten voor het veilge vijandelijk dak. ik heb haar vervloekt en veracht, want zij liet mij zwervende gaan alleen langs de wegen des levens, maar naar haar bleef ik hunkren, in welk bed ik ook lag. en met het stijgen der jaren steeg ook de wanhoop en verschraalde de moed; ik had allengs haast geen wensch meer dan nog eenmaal bij haar te zitten, in den gloed van het haardvuur, desnoods als mijns vijands gast. want al deze dingen die ik bestreefd en gehad heb: trots en verwoedheid en moed, zij verdwijnen in een onstilbaar verlangen als de schaduw des doods wast. [pagina 103] [p. 103] en zij wast, ik voel mij langzaam vermoeien, en de vrees haar nóóit meer te zien trok mij weg uit het zuiden, uit het gloeien, om nog eenmaal haar handen te zien. en wat rest mij hier bij haar graf dan herdenken en bitterheid die zij wie haar gaf: vrijheid en namen en droomen als geen minnaar haar gaf, ook dit heeft genomen: bij haar te zijn in haar graf. Vorige Volgende