Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Tweede periode [pagina 69] [p. 69] VII In memoriam P.M.-S. ... een non. een hertogin. een vrouw voor wie de zin des levens pas voorgoed begon kort voor haar dood en groeide met dien dood; binnen een groot volkomen afgestorven-zijn der wereld hervond zij haren oorsprong; en na den korten loop des levens ving zij zichzelve in zichzelve op en hing daarin gelijk in het begin. maar tegelijk was zij zoo vol en zoo koelbloedig wereldsch dat zij een middag kort nog voor haar dood omdat de zon zoo prachtig scheen op het gazon nog eenmaal loopen wilde door het licht. driemaal doordrong het bloed dat uit haar wonde sprong haar kleed en kleurde het met dood'lijk vermiljoen; haar witte handen grepen het en scheurden het in wilde repen weg. driemaal doorstond zij nog dat iemand haar verbond en pantserde in een hel zomersch kleed; en langzaam daalde zij de trappen af en schreed zij langs het bloeiend grasveld door de middagzon, [pagina 70] [p. 70] hoewel het bloed in haar toen al zoozeer vervaalde en ook de dood haar al zoo diep benauwde dat zij haast niet meer ademhalen kon. een hert niet alleen om het teedere beloop van hare enkels die als bij de reeën bijna te breekbaar leken voor haar romp; noch om haar half geloken oogen die vol van vreemde bange droomen waren en zacht amandelvormig, noch om het vage trillen van haar wimpers of om de teere schelpen van haar mond. maar om iets onnaspeurlijk wondbaars en koninklijks; iets avondlijks dat veel langs meren dwaalde en dat, gewond door pijn maar dieper door vermoeden het leven als iets zoo ontzettend duisters voelde dat het vergeefs en radeloos een uitweg zocht. maar dien niet vond; en in 't verborgene onhoorbaar snikkend, lag zij met groote open oogen langzaam en geheimzinnig te verbloeden. tot in den dood droeg zij den eenen ring. het wereldlijk en onopvallend teeken dat in zijn doffen diep bestorven bloedgloed het wapen droeg van haar vervallen staat. haar handen waren tenger, smal, zacht elpenbeenen; soms was men bang dat zij zouden verbranden in lange vlammen die zich zelf doorschenen [pagina 71] [p. 71] zoo lang en slank en wit waren haar handen. hoe haar leven was? wat weet men van een leven? wat weet ik van de sidderende angsten die haar misschien haar leven lang opjoegen en waaraan bleven haar gedachten hangen de lange regenende schemerdagen; waaraan heeft zij haar zachtsten droom gegeven? nu is zij jaren lang alweer begraven. haar zoon en ik gaan zeer verscheiden wegen. wacht zij op ons in gindsche verre streken waarheen al reeds toen wij nog kindren waren op lange regenende winterdagen haar droomen en herinneringen negen? Vorige Volgende