maar in vertrouwen neemt, maar Osewoudt moet wel: hij weet op dat moment niemand anders en bovendien kent hij zijn huurder enigzins.
Bij het tweede optreden van Zéwüster, een van de mensen met wie Osewoudt zijn eerste aanslag heeft gepleegd, wordt volgens Dupuis opnieuw door een naam een scheppende rol gespeeld. Bij deze tweede ontmoeting presenteert Zéwüster zich als ‘De Bruin’. Osewoudt ziet hem dan wat later weer aankomen, ‘nog net zo, in zijn bruine pak’. Van een bruin pak is echter nog met geen woord gerept, schrijft Dupuis, tenzij bij de eerste ontmoeting. Dus zou de naam ‘De Bruin’ langs associatieve weg een bruine kleur aan het pak hebben meegegeven.
Hierop antwoord ik dat dit geen tovenarij is, maar dat Osewoudt mogelijk door de associatie met de naam op de kleur van het pak komt. Of Zéwüster draagt inderdaad een bruin pak, hetgeen eerder nog niet vermeld werd. Vroeger droeg hij er in elk geval een, dus waarom zou hij dit nu niet doen?
De conclusie van Dupuis dat een flink aantal personages als bij toverslag de romanwereld in en uit kunnen sluipen of zich daarin zonder boe of ba metamorfoseren en ‘dat zulks alleen gebeurt onder invloed van de noden en angsten van () Osewoudt’ (148), moet dus verworpen worden. Het gaat niet ‘bij toverslag’. Wel is wat gebeurt uiteraard geconstrueerd door Hermans en die speelt met de noden en angsten van zijn hoofdpersoon, maar zodanig dat het allemaal echt gebeurd had kunnen zijn. Om dat te bereiken stelt hij de gebeurtenissen realistisch voor en laat de mogelijkheid voor realistische verklaringen open.
‘In De donkere kamer’, schrijft Dupuis, ‘gebeurt alles alsof een paranoïde instantie aan de bron van de vertelling - men noeme die wat ons betreft de “abstractie” van Osewoudts psyche - zichzelf () in beeld brengt’ (127-128).
Indien zo'n instantie de bron is, dan echter niet een abstractie van Osewoudt's psyche, maar de auteur Hermans.