bezoek als jongen aan Voorschoten waar de winkel ligt (DKD 13-14) dat het hem beangstigt. Dit - niet op te merken - gevoel van schuld zou bij Osewoudt ‘an inability to tolerate aggressive feelings in himself’ teweeg hebben gebracht en ‘a propensity to act them out’ (85). Dit laatste vertoont Osewoudt uiteraard, maar het lijkt er sterk op dat hij agressieve gevoelens wel degelijk toelaat, te oordelen naar zijn voortdurende agressieve fantasieën.
Osewoudt bedenkt als volwassene zelfs dat het mooi is dat zijn vader vermoord is, maar dat hij het liever zelf had gedaan (DKD 44). Waarom, horen we niet. Over het karakter van de vader wordt niets gezegd. Hij heeft zich nooit met zijn vader hoeven te meten, heeft hem niet overwonnen. Hij blijft sterk aan zijn moeder gehecht, die het passieve leven voorstaat. Zij waarschuwt tegen Dorbeck die het mannelijk-actieve, in haar ogen gevaarlijke, leven vertegenwoordigt (Janssen 1983, 30). De autonome Dorbeck is de vervangende vader met wie Osewoudt zich wil vereenzelvigen. Osewoudt blijft echter afhankelijk, wordt geen heerser zoals een vader voor het kind in beginsel is, zoals Dorbeck is. Hij meet zich niet met Dorbeck, hij staat niet op eigen benen. Hij schudt de invloed van zijn moeder af om zich door een ander, een man, te laten domineren.
Seks met Ria is nog geen liefde. Ook met Elly niet, dat is louter veroveren, een beloning voor de verzetsman. In de liefde - met Marianne - die hij nu aandurft, gaat het in het begin ook om veroveren. Hij blijft gepantserd, kleedt zich de eerste keer niet uit. Hij ervaart seks met haar als een daad van overweldiging, het is alsof hij een elektrische stroom van hoog voltage door haar lichaam jaagt (91). Later geeft hij zich aan haar: ‘het was of hij helemaal in haar wegzonk, of hij door haar verslonden werd en zij tegelijkertijd door hem’ (175). Maar dan gaat hij meteen twijfelen aan zichzelf. Hij blijft namelijk onzeker of zij wel van hem houdt die slechts een schaduw van Dorbeck is. Hij verwekt een kind bij haar, maar het sterft bij de geboorte.
Osewoudt heeft er niets aan gehad dat zijn vader uit de weg geruimd werd, zodat hij over zijn moeder kon beschikken; en ook niet dat hij zijn seksuele instinct zelfs in zijn jeugd niet hoefde te onderdrukken. Hoewel aan de freudiaanse desiderata voldaan werd, blijft zijn niet te overkomen ongeluk dat hij - zou je kunnen aannemen - geen vader gehad heeft die hij kon bewonderen en imiteren en dan overwinnen, zodat hij zelf een man, een ‘vader’, had kunnen worden. Is het daarom dat hij zich als ondergeschikte uitlevert aan een bewonderde figuur? Aan het stadium van bestrijden en overwinnen van Dorbeck komt Osewoudt niet toe. Hij blijft steken in vragen die door Dorbeck afgeweerd worden. Hij blijft de zoon, aan de