Over de interpretatie van De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans
(1996)–René Marres– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
volstrekt niet realistische, eerder magische verschijning’. Het zou een ‘magische vonk’ zijn die, als antwoord op Osewoudt's zielenood, Dorbeck doet ontstaan (128-129). Zijn bevreemdend opduiken is ‘haast magisch’ te noemen (133). De eerste drie ontmoetingen in de sigarenwinkel van Osewoudt doen echter gewoon aan. De vierde ontmoeting waarbij het licht uitvalt zou aan een hallucinatie kunnen doen denken, maar zoals ik in mijn eerste stuk betoogde wordt deze door een later uitgevoerde opdracht en het pistool dat Osewoudt krijgt vast verbonden met de ondubbelzinnig realistische samenkomsten.Ga naar eind23 Dupuis vindt dat Dorbeck tijdens de laatste ontmoeting ‘spookachtig’ optreedt (144). Ik zie niets spookachtigs, maar wel doet Dorbeck geheimzinnig, zoals zijn gewoonte is. Verder is het zeldzaam dat zo'n dubbelganger optreedt, maar het is mogelijk. Bovendien is Dorbeck, anders dan Dupuis stelt, juist niet Osewoudt's perfecte dubbelganger: hun haarkleur en stem verschillen sterk, terwijl Osewoudt anders dan Dorbeck geen baardgroei heeft. Deze verschillen vergroten de waarschijnlijkheid dat zoiemand kan bestaan. In het England-Spiel vertoonde (volgens Janssen 1983, 58) het van verraad verdachte hoofd van de Britse geheime dienst een treffende gelijkenis met verrader Van der Waals. Hierdoor kan Hermans op zijn vondst gekomen zijn. Méér dan een dubbelganger is Dorbeck echter datgene wat Osewoudt wil zijn: een personificatie van zijn ideaal. En dat komt vaker voor in de werkelijkheid. Vooral jongere mensen menen wel eens iemand aan te treffen die hun tot voorbeeld strekt en aan wie ze zich willen optrekken. Osewoudt zal psychisch dit ideaal echter nooit kunnen bereiken, net zoals zijn vrouwenstem hem uiterlijk onverbiddelijk zal blijven onderscheiden van Dorbeck met z'n stem als een bronzen klok. Jaren later verdwijnt Dorbeck en is niet meer op te sporen. Dupuis stelt hierover: ‘Dorbecks spoorloze verdwijning () onderstreept zijn waarde als tijdelijke incarnatie van een elementaire hersenschim of fantasma in Osewoudts psyche’ (132). Dupuis heeft zelf echter al erkend dat Dorbeck geen fantasma van Osewoudt is en voor Osewoudt's psyche heeft Dorbeck niet de waarde van een hersenschim, maar integendeel van een hoogst werkelijk na te volgen voorbeeld. Dupuis vindt het verrassend en voor het gezond verstand storend dat Dorbeck ‘samen met alle mogelijke bewijzen voor zijn bestaan’ verdwijnt (134). Ook Kooyman vindt dit een probleem in deze roman indien hij realistisch zou zijn, hetgeen hij niet aanneemt (121). | |
[pagina 66]
| |
Dorbeck's verdwijning wordt echter realistisch verantwoord door de Engelse kolonel Smears die op grond van Osewoudt's verhaal zegt dat Dorbeck in dat geval in een geheime dienst werkte en dat zijn chef volgens de Official Secrets Act dan niets over hem hoeft te vertellen (259). Er komt wel degelijk ook nog een aanwijzing voor Dorbeck's bestaan aan het licht, namelijk diens opgegraven uniform. Dat mensen spoorloos verdwijnen komt zelfs in vredestijd meer voor dan men zou denken - in Nederland minstens een honderdtal per jaar - en is in oorlogstijd vrij gewoon, zodat iemand met ‘gezond verstand’ dit alleen maar kan erkennen. Zoals Osewoudt zegt: ‘er zijn in deze oorlog duizenden mensen spoorloos verdwenen, hij [Dorbeck] kan uit elkaar gescheurd zijn door een bom, hij kan met een vliegtuig in zee gestort zijn onder een andere naam, hij kan verbrand zijn in een tank, of misschien wordt hij wel gevangen gehouden, net als ik. Wie zal het weten?’ (320). Osewoudt kent de oorlogswereld beter dan Dupuis. Volgens Dupuis verliest Dorbeck tegelijk met de functie die hij vervuld heeft iedere reden van bestaan: ‘Want als psychomachische kunstwereld gehoorzaamt de romanwerkelijkheid aan een logica die slechts van Osewoudts innerlijke waarheid uitgaat’ (134). Het is, in elk geval na Osewoudt's arrestatie in bevrijd gebied, omgekeerd: Osewoudt's innerlijke waarheid is dat hij aan het verzet heeft meegedaan. Onder andere omdat Dorbeck niet op te sporen is blijft hij met die overtuiging alleen staan. De romanwerkelijkheid keert zich tegen zijn innerlijke waarheid. | |
Vergelijking met andere literatuurVergelijkt men Dorbeck met andere figuren uit de Nederlandse literatuur die Dupuis als psychomachisch beschouwt, dan valt het verschil meteen op. De komst van Joachim Stiller in de gelijknamige roman van Hubert Lampo kan men met recht als occult ofwel magisch beschouwen, maar welk een afgrond scheidt hem van Dorbeck! Dorbeck is omgeven door een wolk van niet-weten, Stiller door de pretentie van een zich onontkoombaar opdringend occult-religieus weten. Caroli uit de roman Een moderne Antonius van S. Vestdijk is voor de hoofdpersoon de duivel. Misschien staat iemand in de roman model voor Caroli, maar zijn verschijnen wordt door hallucineren van de hoofdpersoon bepaald en zijn betekenis is een produkt van hallucinatie. Caroli vertegenwoordigt als zodanig een deel van de psyche van de hoofdpersoon. Dokter Bastardier in de novelle ‘Laatste dagen’ van J. van Oudshoorn is | |
[pagina 67]
| |
een werkelijke figuur met een zweem van het occulte om zich heen. Wat hij moet beduiden wordt niet erg helder. Anders dan Dupuis denkt (153) is het opduiken van Bastardier en Caroli niet magisch. Dokter Bastardier heeft nog een neef, een etser, en voor de hoofdpersoon hebben ze iets merkwaardigs gemeen. Het nogmaals verschijnen van de dokter aan het slot doet eerst denken aan een hallucinatie, maar door de laatste regels waarin de dokter de etser doodnuchter als zijn neef voorstelt gaat het weer werkelijk lijken. Zoals Dupuis soms erkent, maar soms impliciet tegenspreekt, is Dorbeck geen voortbrengsel van hallucinatie, maar hij heeft ook niets met magie op de manier van Stiller te maken. | |
Een realistisch antwoord mogelijkDupuis wijst nog op een aantal andere verschijnselen die hij als irreëel beschouwt. Wat de helderziende en min of meer voorspellende droom van de Duitse officier Krügener betreft, die door Osewoudt gedood wordt, op dit ene punt ben ik het bij uitzondering met hem eens omdat ik niet in zulk soort dromen geloof, maar voor iemand die er wel in gelooft is het mogelijk. De homoseksuele Duitse officier Ebernuss, die Osewoudt een tijd in zijn macht heeft, lijkt Dupuis als ‘een soort deus ex machina’ op te treden. Door hem wordt Osewoudt twee maal bevrijd: ‘twee ontsnappingen die () tot op zekere hoogte in een droomachtige sfeer plaatsvinden’ (144). Ik heb zo'n sfeer niet kunnen opmerken, maar afgezien daarvan: Ebernuss heeft bedoelingen die het gebeuren verklaren. Hij zet de eerste ontsnapping in scène om zo via Osewoudt diens illegale maten op te sporen, hetgeen hem ook gelukt. De tweede maal laat hij hem vrij, tegen het eind van de oorlog, om zijn eigen huid te redden, hetgeen hem mislukt. Doordat Dupuis de praktische beweegredenen van Ebernuss niet vermeldt gaat zijn gedrag wonderlijk lijken, al is het dat niet. (Eén van twee: of Dupuis ziet Ebernuss' duidelijk aangegeven beweegredenen niet, in welk geval hij weinig van de roman begrijpt, of hij ziet ze wel maar laat ze weg om zijn magie-interpretatie te kunnen versterken, in welk geval hij vals zou spelen. Deze opmerking van mij is vaker van toepassing.) Ebernuss lijkt wel Osewoudt's onbewuste vrees voor eigen homofilie te belichamen, aldus Dupuis (143). Dit is een verklaring voor homofobie die tegenwoordig in de mode is. In de roman is Osewoudt's afkeer van homo's echter voldoende te verklaren door het gegeven dat deze hem als vrouwelijk beschouwen, datgene waaraan hij nu juist met alle macht wil ontkomen. Zijn ideaal is een echte man | |
[pagina 68]
| |
te worden, maar doordat Dorbeck hem bij de laatste ontmoeting prest om zich als verpleegster te vermommen wordt hij door zijn idool onverbiddelijk terugverwezen naar zijn - door zijn uiterlijk - vrouwelijke status. Iets dat realistisch niet in de haak is doet zich ook voor, zegt Dupuis, wanneer Osewoudt op het station te Amsterdam door de luidspreker wordt opgeroepen een uur na het likwideren van Gestapo-medewerker Lagendaal ‘terwijl niemand hoegenaamd kan weten dat hij daar op dat moment is uitgestapt’ (150). Het luidt dat Osewoudt ‘vermoedelijk’ is aangekomen. Ik heb in mijn vorige opstel, in de paragraaf ‘Geen bewijsmateriaal dat Dorbeck een verrader is’, uitgelegd hoe De Duitsers het wel kunnen vermoeden. De roman suggereert dat er een realistisch antwoord mogelijk is, al zullen we het niet precies te weten komen. Dit is een boodschap van dit werk: de historisch-sociale werkelijkheid is onkenbaar, zoals tot in den treure herhaald is, of, naar ik stel, niet te doorgronden. Om die boodschap te kunnen brengen is het nodig realistische dingen te laten gebeuren, waarvoor een oorzaak moet zijn omdat ze realistisch zijn, maar waarvan de oorzaak toch lang niet altijd vast te stellen is. Dupuis zegt nogal eens dat bepaalde feiten psychomachisch geladen zijn (bv. 145). In een bepaalde zin van die term wil ik dat, zoals eerder gesteld, niet ontkennen: ze hebben betekenis om de levensontwikkeling van Osewoudt vorm te geven. In deze zin zijn misschien wel alle feiten psychomachisch geladen, maar niet in de betekenis die Dupuis steeds (mede)bedoelt, namelijk: irreëel, droomlogisch en magisch. Ook Kooyman meent dat de roman ‘een boekwerkelijkheid [schept] die haaks staat op de “normale” realiteit’. Dit komt volgens hem tot stand ‘door een reëel patroon - Osewoudts aandeel in het verzet onder invloed van Dorbeck - in het vervolg van het boek om te keren - door “het gezag” wordt Osewoudt gezien als collaborateur en wordt Dorbecks bestaan ontkend -. In de “normale” realiteit geldt dat iets op een bepaalde wijze is en dan niet tegelijkertijd op de tegenovergestelde wijze. Zo is een tomaat rood en niet dan ook niet-rood tegelijkertijd (Aristoteles' principe van uitgesloten derde). De wet wordt door de donkere-kamer-omkeringsconstructie van de roman ontkend’, aldus Kooyman (121-122). Daar is geen sprake van. In de zogenaamd normale realiteit kan een tomaat heel wel rood zijn terwijl iemand denkt dat ze niet rood is. En zo kan een onschuldig mens heel goed als schuldig worden gezien door autoriteiten en een schuldig mens als onschuldig, hoewel iemand niet tegelijk schuldig en onschuldig kan zijn, tenzij schuldig in het ene opzicht en onschuldig | |
[pagina 69]
| |
in het andere. Dit gaat helemaal niet in tegen enigerlei logische wet. Wat in de roman gebeurt, dat iemand die aan het verzet deelnam van collaboratie wordt verdacht, is iets dat in de realiteit buiten de roman heel goed mogelijk is en ook voorgekomen is, evenals het omgekeerde. (Het principe waar Kooyman zich ten onrechte op beroept is overigens niet dat van het uitgesloten derde maar dat van de contradictie.) Kooyman meent dat ook het volgende detail afwijkt van de werkelijkheid. Nadat Osewoudt met Dorbeck getelefoneerd heeft, hoort hij later van de telefooncentrale dat het nummer niet aangesloten is. ‘Dit nu is gods-onmogelijk’, schrijft Kooyman triomfantelijk, ‘men kan niet telefoneren met een niet aangesloten toestel’ (121). Hoe waar! Men kan echter wel telefoneren met een nummer waarvan de aansluiting niet gemeld is en/of even later, in de centrale of elders, verbroken wordt. Ik beweer niet dat dit de verklaring is, maar wil hiermee slechts aanduiden dat er mogelijke verklaringen zijn. Nog iets over de moeder van Osewoudt. Na opsomming van allerlei dingen die hij blijkbaar wonderlijk vindt schrijft Dupuis: ‘Een wonder is het in deze psychomachische wereld evenmin dat deze moeder, immers een tegenkracht bij Osewoudts streven naar eenwording met Dorbeck, moet verdwijnen: zij komt in de gevangenis en sterft’ (130). Wat later schrijft hij dat de moeder lijkt weggewerkt te worden omdat ze als tegenstreefster van Dorbeck haar zoon in de weg staat (142). Het is echter ueberhaupt geen wonder dat ze verdwijnt: het wordt realistisch verantwoord. Osewoudt's vrouw Ria heeft zichzelf en zijn moeder voor de schijn door de Duitsers laten arresteren. Daardoor komt de moeder om. |
|