Over de interpretatie van De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans
(1996)–René Marres– Auteursrechtelijk beschermdUitspraken van Hermans over Dorbeck's bestaanDe uitspraken van Hermans over de roman zijn niet altijd even helder, zoals al eerder bleek. De laatste van de drie die ik nu zal bespreken is echter ondubbelzinnig. Hermans heeft een keer opgemerkt: ‘Essentieel voor die roman [De donkere kamer] is, dat er bepaalde gevallen mogelijk zijn, waarin het niet valt uit te maken of ‘Dorbeck’, het kan iemand of iets anders wezen, werkelijk bestaat óf niet bestaat. Dat acht ik essentieel voor het hele leven’ (Janssen (red.), 247). Juffer meent dat Hermans zich hiermee schaart in de groep van critici die denkt dat het raadsel Dorbeck niet opgelost kan worden. Zij contrasteert deze groep met een andere groep die denkt dat Dorbeck bestaan heeft (37) en meent dus dat de uitlating van Hermans het idee steunt dat niet te beslissen is of Dorbeck bestaan heeft. | |
[pagina 40]
| |
Dat is slechts gedeeltelijk zo. Hermans spreekt enkel over ‘bepaalde gevallen’ waarin het niet mogelijk is het uit te maken. In de roman komen die ook voor. Het is voor de mensen na de oorlog die het willen weten niet uit te maken. Dat impliceert echter in het geheel niet dat Dorbeck niet bestaan heeft. Osewoudt weet dat hij wel bestond, en de lezer kan het met hem weten. Osewoudt hoeft het niet ‘uit te maken’ via indirect bewijsmateriaal. Hij heeft Dorbeck immers herhaaldelijk ontmoet, en die ontmoetingen zijn voor de lezer beschreven. ‘Uitmaken’ of iets al of niet het geval is geweest is iets dat historici en politiebeambten achteraf moeten doen, maar doorgaans niet degenen die iets meemaken, iets waarnemen, niet de lezer van de roman wie iets verteld wordt. Ook Osewoudt kan niet bepalen wie Dorbeck precies is, en de lezer kan dat evenmin, maar dat is een geheel andere vraag dan die of hij bestaat of bestaan heeft. De vraag wie iemand is kan pas gesteld worden als hij bestaat, zoals ik in mijn eerste opstel betoogd heb. Behalve dat Dorbeck bestaat (of bestaan heeft) is het ook zeker dat Osewoudt verzetsdaden heeft gepleegd. De aanslag in Haarlem bijvoorbeeld wordt als zodanig erkend door inspecteur Selderhorst en die geeft tenslotte ook toe dat Osewoudt daar een man heeft doodgeschoten die aan de verkeerde kant stond (302). Osewoudt heeft dus in elk geval het verzet gediend, maar men verdenkt hem ten onrechte ervan dat hij op enigerlei tijdstip verraad heeft gepleegd, zonder dit te kunnen bewijzen. Er treedt ook iemand op die twijfelt aan Osewoudt's schuld, Spuybroek, maar deze man heeft als jonge marechaussee geen invloed. Bewijzen tegen Osewoudt zijn er niet, maar, zoals Lukkenaer schrijft: ‘de gemeenschap heeft geen bewijzen nodig: zij weet zich gesteund door het brute gelijk van elke kollektiviteit tegenover de enkeling’ (4).
Een andere interviewuitlating van Hermans is: ‘Het doet er niet toe of Dorbeck bestaat of niet. Het gaat er alleen om of hij waargenomen is. Men ontkent ook niet dat hij bestaan heeft’ (Jessurun d'Oliveira 18). Weck en Huisman leggen de gebruikers van hun schoolboek de vraag voor wat Hermans met de eerste twee zinnen bedoeld kan hebben, de derde weglatend (56). Dat is, zo gesteld, erg moeilijk te beantwoorden. Door de derde zin wordt tenminste enigszins duidelijk dat ook Hermans het bestaan van Dorbeck niet wil ontkennen. Dat blijkt verder op diverse plaatsen in dit vraaggesprek, bijvoorbeeld waar Hermans zegt het standpunt van de psychiater, dat Dorbeck louter een gefantaseerd super-ego is, niet te delen (14). Ook dan blijft het echter nog de vraag wat Hermans bedoelt met ‘Het | |
[pagina 41]
| |
gaat er alleen om of hij [Dorbeck] waargenomen is’. Hermans lijkt een tegenstelling tussen ‘bestaan’ en ‘waargenomen worden’ te veronderstellen, maar als iemand waargenomen wordt bestaat hij ook, dat is het verwarrende. Wat Hermans naar mijn idee op het oog had is het volgende: het doet er niet toe wie Dorbeck is (bijvoorbeeld of hij dezelfde als Jagtman is) en of hij om zo'n reden bestaat in de ogen van de na-oorlogse onderzoekers; het beslissende is of Dorbeck waargenomen is door Osewoudt en anderen tijdens de oorlog [en dat is hij, daarom bestaat hij in een bepaalde, elementaire zin van ‘bestaan’]. Deze interpretatie van mij volgt uit mijn analyse van de uitspraak ‘Dorbeck bestaat (niet)’ en van Hermans' taalgebruik in mijn eerste stuk.
Tenslotte, naar aanleiding van de verfilming van de roman heeft Hermans ook gezegd: ‘Het is de bedoeling dat Dorbeck wel degelijk bestaat of bestaan heeft. Maar of hij alles wat aan hem wordt toegeschreven wel gedaan heeft, is de vraag. Het is absoluut niet zo dat Dorbeck uitsluitend een hallucinatie, een fantasie van Ducker [Osewoudt] is’ (naar Verdaasdonk 764).Ga naar eind16 Hermans heeft het hier over de film, maar licht toe hoe het daarin gezien moet worden omdat het (ook) in de roman zo is. Ik citeer het omdat hij hier bij uitzondering mijn onderscheid tussen iemands bestaan en de vraag wie die iemand is duidelijk verwoordt. |
|