Over de interpretatie van De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans
(1996)–René Marres– Auteursrechtelijk beschermdOsewoudt's psyche en Dorbeck's bestaanVoor het betwijfelen van Dorbeck's bestaan is het nodig Osewoudt's waarnemingsvermogen in twijfel te trekken. Janssen noemt in zijn boek over de roman twee voorbeelden (1983, 33, punt 1), waaruit zou blijken dat Osewoudt bij wat hij meemaakt waan en werkelijkheid niet uit elkaar kan houden. Het eerste, dat hij een visverkoopster een moment voor zijn moe- | |
[pagina 33]
| |
der houdt, heb ik al in het vorige opstel besproken. Het is een kortdurende vergissing en dàt het dit is kan de lezer weten door de situatie. Het tweede voorbeeld dat Janssen geeft klopt echter niet. Hij meent dat Osewoudt zich mogelijk verbeeldt dat zijn naam op het station van Amsterdam wordt omgeroepen. Dit is niet zo. Het wordt als volgt gepresenteerd: ‘Juist op dat ogenblik klonk er () en een holle () stem riep: - De heer Osewoudt () wordt verzocht zich te vervoegen ()’. De verteller deelt dit mee. Dus is het zo, tenzij deze verteller het later zou herroepen. Hier komt nog bij dat het jongetje dat Osewoudt vergezelt het ook hoort en vraagt: ‘Waarom roepen ze die meneer?’ (138). Janssen wijst ook op Osewoudt's visioenen van geweld, maar zegt terecht dat deze op een ‘actieve fantasie’ berusten, getuige de passage: ‘Hij dacht zich in dat er buiten () geweldige kanonnen () onophoudelijk schoten ()’ (19). Geen zinsbegoocheling dus. Het is daarom onjuist dat hij dit toch als een aanwijzing ervoor beschouwt dat Osewoudt aan waanvoorstellingen zou kunnen lijden (32). Veel jongemannen hebben visioenen van geweld (en seks uiteraard, maar Osewoudt hoeft daar niet over te fantaseren daar hij alles met zijn vrouw Ria heeft gedaan wat maar te verzinnen is (19)). Dat dit zo is kan men opmaken uit de stroom van films vol simpele, gewelddadige machtsuitoefening, die zulke fantasieën exploiteren en een groot, vooral jeugdig, mannelijk publiek trekken, zoals de Schwarzenegger produkten. Toch zitten de miljoenen toeschouwers van deze films niet in gestichten; ze staan gewoon in een winkel of fabriek, net als Osewoudt, zolang het geen oorlog is. Verder pleit het volgens Janssen ook tegen Osewoudt dat hij als jongetje bij het navertellen iets toevoegt aan het verhaal van de onderwijzer waarmee de roman begint (waarover zo meteen meer). Dat is echter doodgewoon voor jonge kinderen, en trouwens ook in aanzienlijke mate voor volwassenen.Ga naar eind15 Het wijst nog niet in de richting van een aanleg tot hallucineren. Het bewijsmateriaal voor het punt dat Osewoudt waan en werkelijkheid niet uit elkaar zou kunnen houden is dus erg zwak, of eigenlijk, op één voorbeeld na, afwezig, en dit voorbeeld betreft slechts een kort moment. Niettemin neemt Janssen dit punt zonder voorbehoud op in zijn conclusie, die ik aan het slot van dit opstel bespreek. Daarom moest ik zijn idee hier ondergraven. Daarnaast haalt Janssen aan dat Dorbeck soms onder bijzondere omstandigheden verschijnt: in een onweersbui, in verblindend tegenlicht, plotse- | |
[pagina 34]
| |
ling verdwijnend, terwijl telefonisch contact soms ook vreemd verloopt. Terecht zegt hij dat dit alles ook op natuurlijke wijze verklaard kan worden (32). Er is geen reden om het niet op natuurlijke wijze te verklaren. Op deze en dergelijke verschijnselen ben ik al ingegaan of ik zal dat nog doen. De onweersbui komt voor in de vierde ontmoeting waarvan ik de realiteit al aangetoond heb in het eerste opstel. Dat Osewoudt Dorbeck dan niet meer ziet als hij zijn hoofd om de hoek van de deur steekt en hem probeert na te kijken, wat is daar zo bijzonder aan? In stromende regen is iemand minder goed op te merken en Dorbeck wordt afgeschilderd als een man die zich handig aan het oog weet te ontrekken, ook op klaarlichte dag. Het vreemde van het telefonische contact met Dorbeck is dat het nummer na het gesprek afgesloten wordt, hetgeen als een voorzorgsmaatregel van de illegaliteit te beschouwen is (hierop kom ik in het derde opstel nog terug). Het genoemde verblindende tegenlicht is er slechts even; daarna kan Osewoudt Dorbeck gedurende langere tijd onbelemmerd waarnemen (214), zodat het tegenlicht van het eerste moment niets betekent. De andere punten van Janssen (33-34, punt 2 en 3) gaan erover dat Osewoudt's geheugen hem nogal eens in de steek laat en dat hij beoordelingsfouten maakt. Dit erken ik uiteraard. Het is niet in strijd met mijn interpretatie. Integendeel, Janssen kan deze fouten alleen maar signaleren doordat hij er, terecht, van uitgaat dat wat Osewoudt heeft meegemaakt zo is gebeurd als is verteld. Anders zou hij Osewoudt helemaal niet door terugbladeren op verkeerde herinneringen en oordelen kunnen betrappen. Ik ontken overigens dat, zoals Janssen stelt zonder het te staven, de grens tussen Osewoudt's (vermeende) waarnemingsfouten en geheugenfouten moeilijk te trekken zou zijn. Janssen maakt zelf door zijn terugbladeren volop gebruik van het onderscheid tussen - hier en daar tekort schietend - geheugen en - door hem voor correct gehouden - waarneming. Er is dan ook geen reden om te betwijfelen dat Osewoudt Dorbeck heeft waargenomen zoals hij zich voordeed.
Knuvelder beschouwt Dorbeck als een projectie van Osewoudt (60). Zijn voornaamste ‘reden’ hiervoor is een uitgebreide beschrijving van een toneelwerk van Strindberg, waarop Hermans' roman zou lijken. Zo'n beschrijving van een ander werk levert echter geen argument op. Wat in een bepaald kunstwerk zo is hoeft niet zo te zijn in een ander. Verder zegt hij nog: ‘Men geve er acht op dat Dorbeck alléén aanwezig | |
[pagina 35]
| |
is als Osewoudt aanwezig is’. Het is hem kennelijk ontgaan dat dit voor alle personages opgaat, daar Osewoudt steeds aanwezig is, en dus niets zegt. Tenslotte beweert hij dat de vraag of een dubbelganger als Dorbeck bestaat niet ter zake doet omdat dit in de expressionistische en surrealistische kunst van geen betekenis is (61). Maar Hermans' roman behoort daar niet toe (zie mijn laatste opstel). Eerst een vraag breedvoerig beantwoorden en dan zeggen dat dit antwoord er niet toe doet is merkwaardig. |
|