Het boeck der Psalmen. Wt de Hebreische sprake in Nederduitschen dichte
(1591)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– Auteursrechtvrij
[pagina *]
| |
Uyt het ij. Capittel Ione. | |
De Prophete Ionas sijnde om sijne wederspannicheyt tegen Gods gebot, doir een rechtveirdige straffe des Heeren vanden Walvisch opgeslickt, heeft nochtans inden afgrondt des doots wesende, doir de cracht des geloofs alle verhinderingen overwonnen, ende tegen hope hopende, den Heere om genade aengeroepen: waervan verhooret, ende verlosset wesende, heeft daernae dit heerlijck Lofsang gedicht, daerinne hy sijne uyterste benautheden ende de afgronden der wanhope cierlijck afmalende de wonderbare barmherticheyt ende cracht Godes, die in het uyterste altijt een noothelper is, allen geloovigen voir oogen gestelt, mits straffende ooc alle wangeloovige Afgodendienaers. Op de wijse des xxxv. Psalms. | |
1Ende Ionas badt den HEERE sijnen Godt, uyt het ingewandt des Visches.2Ende sprack. | |
[1]
Ga naar margenoot+ IN swaren anxt end bitter smert,
Heb ick met een verslagen hert,
Geschreyt tot God den Heer almachtig,
Die my op mijn gebeden clachtig,
Genadig antwoirt heeft verleent:
Ick heb geroepen end geweent,
Tot dy van uyt der hellen poort,
End du hebst mijn stem aengehoort.
| |
[pagina *]
| |
[2] | |
3
Ga naar margenoot+ Du haddest my geworpen neer,
Tot inden afgrondt van het meer,
End in het hert der zee geschoten,
Daer stroomen my rontom besloten.
Daer dijner baeren sterck geloop,
End watergolven overhoop,
Doir dijnen toirne sijnd' ontstelt,
My over vielen met gewelt.
| |
[3] | |
4
Ga naar margenoot+ Doe sprack ick in mijn hert bedruckt,
Nu ben ick van dy wech geruckt,
End van dijn oogen gantz versteken,
Doir eygen schult sijnd' afgeweken,
Moetwillichlijck van dijn gebot:
Nochtans so wil ick o mijn God,
Noch hopen dat ick sal voortaen,
In dijnen heylgen tempel gaen.
(1) ***
| |
[4] | |
5
Ga naar margenoot+ De waterstroomen hadden my,
Omlegert vast aen alle zy,
End drongen my tot aen het leven:
Den afgrondt hadd' my so omgeven,
Dat twier verwert om mijn hooft stondt.
| |
6
Ga naar margenoot+ Ick sonck tot inder klippen grondt:
Het aertrijck als met grendels wijt,
Was my gesloten voir altijt.
| |
[5]Doch du hebst my mijn God getrou,
In desen druck end swaren rouw,
Vry van tverderf doir dijn vermogen,
Mijn leven weder opgetogen.
| |
7
Ga naar margenoot+ Doe mijne ziele lach versmacht,
Ick heb op God den Heer gedacht,
Tot dijnen tempel onbesmet,
Quam voir dijn oogen mijn gebet.
| |
[6] | |
8
Ga naar margenoot+ Die acht op ijdel dingen slaen,
End waengelooven hangen aen,
Verlaten hun deugt end welvaren.
| |
[pagina *]
| |
Met Lofsanck offren prijs end eer,
End dy voldoen mijn God mijn Heer,
Al mijn geloften ongelaeckt.
God is alleen die salichmaeckt.
|
|