Het boeck der Psalmen. Wt de Hebreische sprake in Nederduitschen dichte
(1591)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– AuteursrechtvrijDavid betuygt van syne afstervinge ende ootmoedicheyt, vermaenende de kercke Godes tot het selve, ende tot een vertrouwen op God. | |
1Een liedt Mahaloth van David. | |
[1] | |
[pagina *]
| |
stout oft onbeschaemt,
Na yet groots, meer dan my betaemt.
| |
[2] | |
2
Ga naar margenoot+ Houd ick niet mijne sinnen stil,
End speense van al haeren wil,
Is mijn gemoet niet so vercleent,
Als t'jonck kint dat de moeder speent:
| |
[3]Ben ick niet als een kint het welck,
De voester speent van hare melck
So moet ick van nu rechtevoort
In mijn gebedt gaen onverhoort.
| |
[4] | |
3
Ga naar margenoot+ Dat Israel vry hoip' end wacht
Op Gods des Heeren groote macht,
End op sijn ontfermherticheyt,
Van nu tot inder eewicheyt.
|
|