Het boeck der Psalmen. Wt de Hebreische sprake in Nederduitschen dichte
(1591)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– AuteursrechtvrijDesen Psalm leert dat alle het welgedijen van de enckele segeninge Godes comt, beyde in steden ende huysgesinnen, ende datmen dieshalven alle goede gaven van hem behoort te verwachten. | |
1Een liedt Mahaloth. Van Salomon. | |
[1]
Ga naar margenoot+ SO God het huys niet op en maeckt,
End
| |
[pagina *]
| |
self de handen daer aen slaet,
Al watmen bout, en brengt gheen baet,
Tis oock om niet al watmen waeckt,
Al is de wacht seer sterck vergaert,
Als God de stadt niet self bewaert.
| |
[2] | |
2
Ga naar margenoot+ Tis al vergeefschs soot God niet stuert,
Dat ghy des morgens vroeg opstaet,
End tsavonts laet te bedde gaet:
End met verdriet v broot besuert.
God geeft den mensch dien hy heeft lief
Als inden slaep, al sijn gerief.
| |
[3] | |
3
Ga naar margenoot+ Siet oock, als yemant kinders heeft,
Nae welck hy grootlijcx had verlangt,
De Heer moet daer van sijn gedanckt:
Want tis een erf, die God hem geeft.
Daerom een yeglijck vry gedenck,
Dat s'lichaems vrucht, is Gods geschenck.
| |
[4] | |
4
Ga naar margenoot+ End als een man in sijner jeugt,
Fraey kinders krijgt, die voir sijn doot,
Opschieten ende worden groot,
Dat is hem in sijn hert een vreugt:
Als eenen schutter sterck end stout,
Die pijlen inde handt noch houdt.
| |
[5] | |
5
Ga naar margenoot+ Wel hem, wiens koker toegerust,
Van sulcke pijlen is versien,
Want hem en sal geen leedt geschien,
Noch schaed oft schande met onlust,
| |
[pagina *]
| |
Van sijnen vyandt sijn gedaen,
Als hy hem spreeckt met rechten aen
|
|