Het boeck der Psalmen. Wt de Hebreische sprake in Nederduitschen dichte
(1591)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– AuteursrechtvrijDavid claegt den Heere sijnen noot, so van wegen der valscher aentijgingen syner vyanden, als der sware vervolgingen, ende des ballingschaps dwelck hy onder de ongeloovige geplogen heeft | |
1Een liedt Mahaloth. Dit woirt, Mahaloth, beteeckent so vele als trappen, opstygingen oft uytnemende hoocheyt. Men mach het duyden op de hooge uytnemende heerlicheyt der Psalmen die met desen naeme genoemt worden. Hoe wel dat het sommige verstaen, op den hoogen thoon oft wijse daer sy op gesongen werden. Andere duyden het op een sekere vois van een gemeyn liedt dat also begonde. Andere op de trappen vanden stoel Mosis daer men opstijgede, dewijle dat de Leuiten dese Psalmen songen. | |
[1]
Ga naar margenoot+ ALs ick met bangicheyt bevangen,
Riep
| |
[pagina *]
| |
God den Heer aen, met verlangen,
Op mijn gebedt, end clacht ootmoedich,
Gaf hy my stracx een antwoirt goedich.
| |
2
Ga naar margenoot+ Van lippen die niet doen dan liegen,
End tongen listig om bedriegen,
Verloss' doch Heer mijn arme siel,
Dat haer gift my niet en verniel.
| |
[2] | |
3
Ga naar margenoot+ Wat voirdeel can dy daer uyt comen
Du leugenaer? Wat can dy vromen,
Dijn tonge ghiftich ende vinnich,
Vol schalckheyts ende dobbelsinnich?
| |
4
Ga naar margenoot+ De leugens van dy uytgegoten
Sijn scherpe pijlen afgeschoten,
Van eenes stercken schutters handt:
End als genever-kolen brandt.
| |
[3] | |
5
Ga naar margenoot+ Och hoe verdrietet my int herte!
Wat is dit voir een bitter smerte,
Dat ick hier doil in Mesecks hutten!
End moet my onder Kedar schutten!
| |
6
Ga naar margenoot+ Ach ick onsalich! my is bange,
Dat ick hier woinen moet so lange,
By lieden die stuer ende wreet,
Vreed ende vrientschap hebben leet.
| |
[4] | |
[pagina *]
| |
Sy gaen hun stracx ten crijge rusten,
Daer sy alleen haer in verlusten.
|
|