Het boeck der Psalmen. Wt de Hebreische sprake in Nederduitschen dichte
(1591)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– Auteursrechtvrij
[pagina *]
| |
De Gemeynte vermaent eenen yegelijcken om God te loven, van wegen syner voirsienicheyt ende rechtveirdicheyt: verclaert den snellen onderganck der boosen, ende den eewigen welstandt der godsaligen, die doir synen geest sijn wedergeboren. | |
1Een Psalmliedt [ende] gesang voir den Sabbathdach. | |
[1] | |
2
Ga naar margenoot+ HEt is een goede saecke,
Dat elck dy love Heer,
End s'allerhoochsten eer,
Groot met gesangen make.
| |
3
Ga naar margenoot+ Dat elck dijn gunst verhale,
Vroeg inden dageraet,
End inder nacht wel laet,
Dijn ware trouw afmale.
| |
[2] | |
4
Ga naar margenoot+ End datmen Harp' end fluyten
Met Cyteren geclanck,
End tclaere keelgesanck
Vereenig' metter luyten.
| |
5
Ga naar margenoot+ Want du my int aenmerken
Van dijn doen hebst verheugt,
Ick juych Heer, gantz vervreugt
In dijner handen wercken.
| |
[3] | |
6
Ga naar margenoot+ Hoe groot end seer te achten
Is dijnen raet end daet:
Hoe diep end sonder maet
O Heer sijn dijn gedachten.
| |
[pagina *]
| |
End sulcx verstaet geen man,
In geckheyt opgeblasen.
| |
[4] | |
8
Ga naar margenoot+ Hoe hier de godsloos' groeyen
Als tkruyt versch ende groen
End die het boose doen,
Een wijl tijts lustig bloeyen,
Om eewig nae dit leven
Ten gronde te vergaen.
| |
[5] | |
10
Ga naar margenoot+ Voirwaer dijn haters Heere,
Dijn haters sullen al
Vergaen, end tboos volck sal
Verstroyt sijn met oneere.
| |
11
Ga naar margenoot+ Maer du salst om hoog steken
Mijn hoirnen inde lucht:
Dat ick treed onbeducht,
Den Eenhorn vergeleken.
| |
[6]Du salst my thooft bedouwen
Met oly versch van geur.
| |
12
Ga naar margenoot+ Ick sal mijns wenschen keur,
Aen mijnen vyant schouwen:
Ick sal met mijnen ooren
Van mijne haters boos,
End van tvolck goddeloos,
Noch blijde tijding hooren.
| |
[7] | |
13
Ga naar margenoot+ Tvroim volck sal jeugdig wesen
Gelijck eens palmbooms kroon,
End als de Cedren schoon,
Op Libans berg geresen.
| |
14
Ga naar margenoot+ End d'edele plantsoenen,
Geplant in sHeeren huys,
Die sullen reyn end kuys
In Godes vloer vergroenen.
| |
[8] | |
15
Ga naar margenoot+ End schoone vruchten dragen
Ia self als sy sijn oudt,
End met Gods gunst bedouwt
Friss blijven teewgen dagen.
| |
[pagina *]
| |
16
Ga naar margenoot+ Om yeglijck te verconden,
Dat God mijn rotz end steen
Is recht end trou alleen,
End sonder feyl bevonden.
|
|