Het boeck der Psalmen. Wt de Hebreische sprake in Nederduitschen dichte
(1591)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– AuteursrechtvrijDavid hebbende de heerschinge Godes over alle schepselen uytgelegt, vermelt sijne sonderlinge regeringe over syne gemeynte: welcker onvervalschte waerteeckenen hy oock aenwijst: ende onder het voirbeelt der verbondtkiste, vermaentse om Christum haeren Coninck eerbiedichlick te ontfangen. Een Psalmliedt Dauids. | |
[pagina *]
| |
[1]
Ga naar margenoot+ DEs Heeren is dat eirtrijck ront,
End al wat groeyt op swerels grondt,
Mitgaders al die daer op woonen.
| |
2
Ga naar margenoot+ Want hyse heeft op d'zee wel dicht,
Gegrondvest ende vast gesticht,
Op vloeden diese cierlijck croonen.
| |
[2] | |
3
Ga naar margenoot+ Maer wie sal dat geluck ontfaen,
Dat hy op Godes berg mach gaen?
End sijne heylge plaets betreden?
| |
4
Ga naar margenoot+ Die reyn van handen end gemoet,
Sijn siel van ydelheyt verhoedt,
End van meyneedt end valsche reden.
| |
[3] | |
5
Ga naar margenoot+ Sulck een sal crijgen goeden spoet,
Van sijnen Heer, ende Heylant goet:
End Gods gerechticheyt verwerven.
| |
6
Ga naar margenoot+ Sodanich is het vroim geslacht,
Van die God soecken met aendacht,
End Iacobs naem te recht beerven.
| |
[4] | |
7
Ga naar margenoot+ Ghy deuren, heft v hoofden op,
Ghy eewge poorten, hoogt v tsop,
Een heerlijck Coninck wilt hier binnen.
| |
8
Ga naar margenoot+ Wie is dees Coninck so geacht?
Tis God de heerscher groot van kracht,
Sterck inden krijg, niet om verwinnen.
| |
[pagina *]
| |
[5] | |
9
Ga naar margenoot+ Ghy deuren heft om hoog den kop,
Ghy eewge poorten maeckt v op,
Een heerlijck Coninck wilt invaren.
| |
10
Ga naar margenoot+ Wie is dees Coninck groot van pracht?
Tis God de Heere sterck van macht,
De eewge God Heer der heyrscharen.
|
|