Het zangeresje aan de Maas of Vervolg op het kransje van letterbloempjes(1794)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Het oorlog. Wys: Hoe zoet is 't daar de vriendschap woond. Werd ooit een Monsterdier geteeld, In 's aardryks uchtendstond, 't Is 't Oorlog, dat zyn echte beeld Reeds in een Kaïn vond; Toen hy zyn Broeder sterven deed. o Eerste bron van ramp en leed! Gy haakt niet dan na bloed. Aardsch-dienaresse van den dood, Springäder van 't verdriet, Gy Oorlog, ziet den ramp vergroot, Waar uwe magt gebied; Gy baard, en siddring, angst en schrik; 't Beeft alles voor uw helschen blik, Waar uwen Septer woed. Gy stopt, o wreede pest der aard'! De milde welvaarts-bron; 't Bukt alles voor uw moorddend zwaart, En donderend kanon. Wat staal en lood nog over laat, Word voedsterling, van nyd en haat, Opgeoffert aan het vuur. [pagina 32] [p. 32] Het graan op 't vrugtbaar veld gezaait, Des Landtmans vlyt en zweer; Al zyn geluk, word eer hy maait, Vertrappeld waar gy treed. Niets is 'er dat hem redden mag, Noch traanen, smeeken, noch geklag. o Schrikbeeld der natuur! De Handel sterft waar gy verschynd, Het nuttig Handwerk zugt, De Kunst, die lustloos treurd en kwynd, Snelt voor u op de vlugt. Waarom o snode hel-harpy, Verschynd gy? of heest dwinglandy, U tot haar dienst in huur? Welaan, kneus haar den vuigen kop, Rigt op heur borst uw staal, En steek dan vry uw lemraer op, Volmaak uw zegepraal: Maar sterf dan ook, aan hare zy, Op dat het heil der Maatschappy, Voor eeuwig, eeuwig duur'! - Vorige Volgende