Het zangeresje aan de Maas of Vervolg op het kransje van letterbloempjes(1794)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Een vraagje. Wys: Heldre zonne, heldre straalen. Lieve Dafne, ik moet u vraagen, Wyl gy ouder zyt dan ik, Hoe dat wy toch zoo behagen, Zoo, dat wy alle oogenblik, Ons zien door de Jongmans groeten, Waar zy immer my ontmoeten; Elk van hun werpt bly te moê, My, een lonkje, een lachje toe? Dafne 't is niet om te zeggen, Hoe zy schoolen om my heen: De een begluurd my door de heggen, De ander, waar ik ook mag treên, Volgt volijvrig all' myn schreden. Is 'er dan aan onze leden, Iets zoo streelend, zoet van aart, Dat by hun die achting baart? [pagina 30] [p. 30] Lieve Lotje uw loddrig oogen, Uwe wangetjes, uw' mond, Zyn begaafd met dat vermogen, 's Minnaars hart, daar door gewond, Doet hun dus in liefde blaken, En naar 't zoet bezitten haaken, Van iets, lieve Lotje, dat, Al haar heil, haar vreugd bevat! Heden Dafne! hoe kan 't wezen! Dat moet toch wat wonders zyn! Heb ik iets zóó uitgelezen, Zóó aantreklyk? 't heest geen schyn. Neen: wil my doch niets verbergen, Dafne, wat ik u mag vergen, Ach! ach! zeg my toch, waar door Ik de Herders dus bekoor'? Kan myn Lotje zulks niet denken, Zeg tot Damon dan; myn Vriend, Lotje wil u 't roosje schenken, Dat uw trouwe min verdient. Boet uw lustjes, en intusschen Zal u, Damon, onder 't kusschen, Daar gy 't ziet, en denkt en voelt, Toonen wat hy heest bedoeld. Vorige Volgende