Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 124r]
| |
Van de Wtbeeldinghen der Figueren, en hoe de oude Heydenen hun Goden hebben uytghebeeldt, en onderscheyden.Door C.V.M.Het eerste Boeck.Den aenvangh der Beelden, oft datmen heeft begonnen Beelden maken en eeren, dien tijdt is heel wit en grouw van ouderdom, met menichte van hoorn-kerven, en Iaer-rimpelen, over lang voor by ghestreken. Het zijn eerst met den beelden in ghedacht bewaert gheweest de ghedaenten der machtiger, wijse, en wel heerschende Coninghen, en Mannen, die vernuftigh noodighe vonden op hebben ghebracht tot t'ghemeen nut: Sulcke weldaders der Weerelts beelden zijn in soo grooter weerden gheweest by den volcke, dat het misbruyck is ontstaen, welck tot eeren en aenbidden hitsende, oock d'Offer-vyeren heeft aenghestockt, gheblasen, en d'opstijghende Altaren met Offerhanden doen smoocken. En hoewel vele soo berooft van sinnen niet en waren, datse meenden, dat den onsienlijcken eeuwigen Godt hadde als de Menschen, hooft, handen, voeten, en ander aerdt-stoffighe lidtmaten: soo hebben sy veel hun Beelden ghemaeckt als naeckte Menschen, willende daer medeGa naar voetnoot* aenwijsen, dat Godt is gheheel geest en reden, om dat het geen Dier nader was om sulcx mede aen te wijsen als den Mensch, die boven alle schepselen eenen Godlijcken geest, en de reden deelachtigh is. Met het naeckt maken der Beelden wilden sy oock uytghebeelden, en bewijsen, dat de macht der Goden was naeckt, en openbaer voor een yeghelijck, en datse waren bloot en suyver van alle misdaet, oprecht van herten, en onbevleckt van list en bedrogh, waer in de Menschen hun mosten nae bootsen, en ghelijck wesen. Het onverheven beeldt-werck de Schilderije, is oock heel vroegh, met een schoon-verwigh blijde aenschijn, des Menschen verlustenden gesicht, sin, vroylijck comen vermaken, gemeen plaetsen, Kercken, Stadt-huysen, en wandel-gangen vercierende. De ghedaenten der Goden zijn oock in ghestalten en met teeckenen onderscheyden gheworden, sommighe oudt, sommige jong van wesen, Man en Vrouw kundigh, sommighe kindtsch, en sommige cleen Goden, half beestlijck, hebbende oock verscheyden wapeningen, als Blixem, dry-tant en twee-tandsche Gaffelen, Slanghden stock, Helm, Schildt, Sweerdt, Pijcke, en oock verscheyden Dieren ontrent. Deser Goden beelden zijn oock ghetrocken gheweest tot verscheyden staten, aerden, en gheneghentheden der Menschen, so dat vuyle snoode zonden oock hun patroonen en Goden hadden. Niet en weet ick offer ter Weerelt yet schier was, dat zijnen Godt niet en hadde, en alles wat sy hebben connen uytbeelden, met eenighe byvoeginge oft teecken, hebben sy te weghe ghebracht. Waer van de eerste besonderste aenvanghers zijn gheweest, die van Egypten, welcker naetreders Griecken, en Romeynen, oft immer de Tuscaners, zijn gheworden. |
|