Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan Nestor.Nestor was gheboren tot Pylus, een stadt in Achaien, zijn Vader was Neleus, Coning van Pylus. Desen Neleus hadde twaelf sonen, waer van Nestor alleen overbleef: want Hercules hadde krijgh teghen Neleum, ter oorsaeck dat hy versleghen hadde eenen Iphitus, welcken dootslagh Neleus hadde gheweyghert te versoenen, door de dertelheyt en verwaentheyt van dese sonen, welcke betrouwende op hun groot ghetal, beloofden den Vader wonder dinghen uyt te richten. De Stadt was doch onwinlijck, soo langh als Periclymenes een der sonen Nelei leefde: want (segghen de Poeten) hy hadde de gave van Neptuno, dat hy hem con veranderen in alle ghedaenten die hy | |
[Folio 101v]
| |
wouw. Doch, doe hy eens in gedaente van een Bie, was comen Herculis legher bespieden, sittende op Herculis waghen, heeft hem Pallas aen Herculem gewroeght, die hem doodde, nam doe de stadt Pylus, roofdese, en verdorfse tot den gront, hier bleven de elf Broeders van Nestor: maer Nestor was te vooren ghesonden in de stadt Gerenia, in't Landtschap van Messenen, om te leeren, en wel opghevoedt te worden. Nestor alleen overghebleven, is weder t'huys ghecomen, liet alles op maken, en werdt gheheeten den Gerenischen Nestor, na de plaetse zijner opvoedinge, oock Hippota, also veel als een vluchtling, om zijn afwesen, waer door hy ten leven gebleven was. Hy is met den Griecken voor Troyen geweest, doe hy alree (so Homerus in't 1e. der Illiaden verhaelt) dry Eeuwen, oft dry hondert Iaren oudt was. Hy was den alder wijsten en verstandighsten van alle den Griecken, en hadde van den Hemel so uytnemende gave, dat van zijn voorsichtige tonge de redenen dropen en vloeyden veel soeter als den Honigh, so dat hy den Griecken voor Troyen seer behulpigh was met zijnen goeden raedt, wijse en vriendtlijcke vermaningen. Hy liet in dit belegh zijnen soon Antilochus, en nae Troyens verderf, alsoo onder den Griecken, door den toorn Iuppiters, grooten twist was, dat Agamemnon wouw daer noch blijven, en Menelaus vertrecken, quam Nestor in gheselschap van Diomedes nae huys, daer d'ander veel quade reyse hadden. Tot hem is eens ghecomen te Pylus, Telemachus, nae zijn Vader vraghen, van waer desen werdt ghebracht te Sparta, daer Menelaus zijn Hof hadde. Hier op verhaelt Plutarchus, daer hy van de giericheyt, en hebbens begheerte schrijft, wat mercklijcx: Hoe dat desen ouden wijsen Nestor zijn huys hadde rijcklijck versien van bedden, dekens, tapeten, cleeren, spijs, en goeden wijn, daer Telemachus als jong en onbedacht niet veel af en maecte: maer comende in Menelaus Hof, saght daer al blincken van gout, silver en Elphen-been, dat docht hem heerlijck en prijslijck, achtende desen Conings Paleys gelijck te wesen het Iuppiters. Niet veel anders sal ons Nestor hier aenwijsen, dan datmen van jeught aen hemGa naar voetnoot* tot der wijsheyt sal begheven, tot vriendtlijckheyt, en welsprekentheyt, en tot goede huyshoudinghe, hem te versien van alle nutte en behoeflijcke dingen, sonder veel prachts te maken, oft te proncken met onnoodighe costlijckheyt van gout oft silver. My dunckt dat voeghlijck sal wesen, hier de besonderste Griecksche Helden te verhalen, om dieswille datse van onsen Poeet alree voortghebracht, en ghenoemt zijn, op datmen weten mach wiese gheweest zijn, en oock eenigh onderscheyt, als van twee Aiax, en derghelijcke: wy sullen dan aen de hoofden beginnen, de twee besonderste beleyders des krijghs, de Coninghlijcke broeders, Agamemnon, en Menelaus. |
|