Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan Boreas.Boreas wordt gheacht den soon van Astraeus, en uyt Thracien, van den gheslachte van den verhaelden Coningh van Thracien Thereus. Desen Boreas, verlieft op Orynthia, dochter van Erichtheus, Coning van Athenen, en dese hem gheweyghert, om van den wreeden Thereus afcomstigh te wesen, ontschaecktse ten lesten, soo onsen Poeet dat beschrijft. Ander meeninghen laten wy varen. Boreas brocht dese zijn Vrijdster in Ceconia, een Stadt oft Landtschap in Thracien, en won aen haer Zethes en Calaïs: dese ghecreghen oft haddenGa naar voetnoot* purpuren oft roode wiecken, en blaeuw asuyrverwigh hayr. Tot hun Iaren ghecomen, trocken met het volck Minye, en t'eerste Schip der Weerelt Argos, om t'gulden Vlies te vercrijghen. Men mocht verwonderen, dat den behijselden couden Boreas, ooc met t'vyer der liefden gequelt wesen, en dat soo bevroren harde hert ontdoyen en in brandt geraken conde: want Boreas isGa naar voetnoot* den stuyren Noorden windt, die d'oude Griecken seyden in Thracien te woonen, en meenden dat daer een hol was in een gheberghte, daer de winden uyt quamen, en hun over de Weerelt voort verspreyden. Dit blijckt oock met dit veersken van Homerus, in't 14e. van zijn Illiaden.
Wt Thracy met gheblas quam Noorden windt, en Westen.
En Horatius in zijn vierde Boeck der Carmina:
De Thracy winden, als ghesellen
Des Lentens, vleyende de Zee,
Sy doen de seylen dick uytswellen.
Zethes en Calaïs, waren oock twee Winden, te weten, die acht dagen voor het rijsen van de Hondtsterre op staen, by den Griecken Prodromes, dat is, voorloopers, geseyt, hier in waren sy verandert. Doe zy van Hercules met pijlen doot gheschoten waren, nae dat de gulden Vlies-reys was ghedaen, om datse beletteden Herculem weder in't Schip te nemen, op de reys wesende, doe hy zijnen lieven Hylas socht, oft was uyt t'Schip gegaen, om in't Bosch eenen stock oft riem te houwen om te roepen, oft om ander oorsaken, die voorghewent worden. Dat de Argonautes, oft de gulde Vlies halende Helden by onsen Poeet worden geheeten t'volck Minye, oft de Minysche, is ter saken van Minyas, den soon van Mars, aft Aloëus, soo ander segghen. Doch was Minye een Stadt in Thessalien, oft immer in Magnesia, en d'Inwoonders warenGa naar voetnoot* ghenoemt Minysche: en om dat den meestendeel van dees Heeren, die Iason verselden, waren van Thessalien, en uyt Minye ghetoghen, soo werden sy met ghemeenen naem gheheeten Minysche. Van Iason, en de gulden Vlies-reys, sullen wy in't naevolgende Boeck verhalen. Wy hebben in Boreas niet besonders, dan dat hy by Erichtheum, Coningh van Athenen wedersien was, die hem zijn dochter ontseyde, om dat hy van den boosen Therei gheslacht was, schijnende voorsichtigher als zijn voorsaet Pandion te wesen. Dit leert | |
[Folio 57v]
| |
en vermaent den Mensch sorgvuldigh wesen, om door een eerlijck leven goeden naem en gherucht nae te laten, op dat hy, noch zijn naecomelinghen, als onweerdigh ghemeenschap met eerlijcke luyden te hebben, niet en blijve in een langduerighe schandelijcke versmadenis oft verachtinghe.
Eyndt des sesten Boecks. |