Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdWtlegginge, en sin-ghevende verclaringe op den Metamorphosis Publij Ovidij Nasonis,Door C.V.M.Het vierde Boeck.De Fabel van Alcithoë, die met haer susteren, verachtende d'Offer-feesten en Spelen van Bacchus, haer begaf tot de oeffeninge der wijse Minerva, van het spinnen, weven, en naeyen, en daerenboven de sinnen en gedachten veronledigende, met leersaem vertellingen onderlinghe te doen, die mach beduydt en uytgheleyt wesen, dat Alcithoë is te verstaen de Cuysheyt, deGa naar voetnoot* welcke hebbende tot wreede vyanden den Wijn en Ledicheyt, is voorsichtigh te schouwen het overvloedich drincken, en de ijdel ghenuechten, als die door arbeydt en neersticheyt haer selven onderhoudt in de cracht van haer eygen deuchden. De gheschiedenis oft vertellinge van Pyramus en Thysbe, gheeft verscheyden leersaem aenwijsingen. Eerst, dat de Ieught te mijden heeft de onmatigeGa naar voetnoot* cracht der vleeschlijcker liefde. Ten anderen, een Houwlijck te willen aengaen tegen danck en verbodt van hun Ouders, dewijle dat sulcx ongeluckigen eyndt oft uytgangh mach hebben. Ten derden, dat de Ouders niet en behooren soo hartneckigh en gheweldigh den jonghe lieden te dwingen, om te verlaten den ghenen oft de ghene, daer sy door soo groote natuerlijcke liefde toe zijn gheneghen, oft te willen beletten dat dickwils niet te beletten is, dewijle datter oock al te veel verdriet en swaricheyt uyt ontstaet, en ontstaen is, en een al te spade vruchtloos berouw. De Fabel van Mars en Venus hebben wy ten deele in de beschrijvinghe van Vulcanus verclaert: maer dewijle wy nu ter plaetsen zijn, daerder van moet | |
[Folio 27v]
| |
zijn gesproken, sullen wy noch verscheyden ramingen voorthalen. Maer eerst salmen weten, dat dese boeleringhe van Mars en Venus is op het breedtste beschreven door Homerum, in't 8e. Boeck der Odysseen, daer hy Vlyssem by den Pheacensers beschrijft te wesen, en daer den Harpeslagher Demodocus dese gheschiedenis singhende speelde. Ten anderen verhaelter Lucianus van, in de T'saemspraeck van den Schoenlapper Mecillus, en den Hane: desen voeghter by, dat Mars hadde eenen Camerling, die hem seer lief was, geheeten Alectryon,Ga naar voetnoot* oft nae de Latijnsche spraeck Gallus, welcken hy mede nam, doe hy met Venus quam overspel doen: want om dat hy seer besorghde dat de Sonne zijn bedrijf mocht comen te sien, en Vulcano te kennen gheven, liet hy Alectryon den jongen de deur waernemen, en de wacht houden, op dat hy hem liet weten wanneer de Sonne soude opstaen: maer eens ist ghebeurt, dat ten onghelucke den jonghen in slaep was ghevallen, en dat hy de wacht niet en hiel alst behoorde, soo dat de Sonne Mars en Venus over hals quam, daer sy t'samen te bedde laghen, sonder eenigh naedencken, meenende dat Gallus hun soude hebben ghewaerschout, als yemandt in soude ghecomen hebben. Dus Vulcano dit stuck van de Sonne kenlijck ghemaeckt, vingse beyde in zijn net: en Mars eyndlijck los gelaten wesende, werdt toornigh op den jongen, en veranderde hem in den vogel die wy Haen noemen, welcken oock noch op't hooft heeft den helmkam zijns Meesters, en daerom ist dat den Haen noch sorghvuldigh is zijn misdaet te beteren, voor zijn Meester Mars, en roept al voor den dagh, voorseggende altijts de toecomst der Sonnen. Wat nu dese overspelighe versaminghe te beduyden heeft, is voor eerst t'aenmercken de groote verscheydenheyt van dese twee ghelievers, te weten, Mars, wiens aerdt niet en is als vernielen, en ombrenghen, ghelijck Homerus seght:
Den Mensche-moorder Mars, die Landen scheyndt en Steden.
En Venus, de welcke teelt en voortbrengt alle gheslacht van Dieren, en anderGa naar voetnoot* groen ghewas. Dat dese sich by een voegen, die soo tweedrachtigh zijn: want Mars en Venus zijn te verstaen, oneenicheyt, en vriendtschap. Wanneer hier toe comt als over hals Vulcanus, cander niet van comen: want Vulcanus wesende d'uytnemende hitte, verdelghtse beyde, overtreft hun beginselen, en beletse te grontvesten. So dat de Poeten dese versieringe hebben voortgebracht, om dat de handelingen en dingen deser Weerelt vereysschen oft van doen hebben een seker ghematicheyt en gheregheltheyt, om te blijven bequaemlijck in hun ghestalt en wesen onderhouden en bewaert: waerom dese Ouders de teelinge van Harmonia, overeencominge, niet onvoeghlijck wort toegeschreven. Sy hebben (seght Cartari) verselschapt Venus met Vulcano, en t'samen ghemaeckt te wesen Man en Wijf, om dieswille dat de voortteelinge der natuerlijcke dingen, afgebeeldt by Venus, niet toe en gaet sonder hitte, waer by Vulcans wort vergeleken: En hierom voeghende oock Mars by Venus, willende met hem beteyckenen en te kennen geven de hitte der Sonnen. Boven dit verhaelde seght Aristoteles, dat de versaminge deser twee niet onvoeghlijck is versiert, om dat het krijchsvolck gemeenlijck tot de geylicheyt oft oncuysheyt is ghenegen. Dicwils worden oock ontdeckt de vyerighe ontamelijcke werckenGa naar voetnoot* der vleeschlijcker liefden hoe heymelijck gheschiedt, en in't licht ghebracht oft voor den dagh, met de Sonne uytghebeeldt, soo datse een schandighe bespottinghe en belachinghe worden voor al de Weerelt: Oft voor de Sonne wordt | |
[Folio 28r]
| |
verstaen de Wijsheyt, die vyant is des dwasen Overspels en zonden: en weder is de wellust by Venus afgebeeldt, vyandt van der wijsheyt. Nu faelt hier te weten d'afcomst van Mars, en wat hy voor een is, en dan oock van Venus, die wy hier niet en moghen voorby gaen. |