Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan Bacchus, oft Dionysius.Van wat Ouders Bacchus, die men oock noemt Dionysius, is gheweest,Ga naar voetnoot* hebben d'oude Poeten verscheyden meeningen, gelijck sy oock doen van zijn opvoedinghe en voesters: noch comt Cicero voort met vijf Dionysen, in't 3e. Boeck van de Natuere der Goden. Den eersten was (seght hy) de soon van Iuppiter en Proserpina: den tweeden, van den Nijl, en also voort tot vijf: waer uyt men verstaet, datter wel verscheyden van desen naem mogen zijn geweest. Orpheus noemt hem doch den soon van Semele, en dat hy op den oever der Zee was gheboren. Noch elder in der Goden Lofsangh, noemt hy hem soon van Iuppiter, en der voorseyde Semele, en heetse becranst met clijf oft veyl. Dese Semele was dochter van Cadmus, broeder van Europa, den welcken zijn dochterGa naar voetnoot* (nae t'seggen van eenige) om straffen haer hoererije, met het nieu gheboren kindt besloot in eenen houten back, en gafse de golven der Zee over, die haer met den jonghen Bacchus aen den strandt wierpen, in de contreyen oft Lantschappen der Oreaten, onder de heerlijckheit van Lacedemonien: en dat de luyden des landt den back gheopent, vonden Semele doot, diese eerlijck begroeven, en lieten t'kindt opvoesteren. Van doe wierden de Oreaten, Brasianen, nae t'woordt Brasae, dat is, aenspoelen, geheeten, ghelijck Nicander verhaelt. Semele plagh men te schilderen met langer hayr, als eenig ander Goddinne. Noch bevestight Orpheus in een Lofsangh Bacchi het gene verhaelt is uyt Cicero, dat Bacchus soon is van Iuppiter en Proserpina: doch elder heet hy hem den soon van de Egyptsche Isis, en voesterkindt der Nymphen. Dat hy Dionysius hiet, hier van zijn verscheyden meeninghen: Eerst, omdat hy metGa naar voetnoot* hoornkens gheboren wesende, Iuppiters dgye seer dede oft stack, so Stesimbrotus seght. Ten anderen, Aristodemus wil dat het was, om dat Iuppiter dede reghenen, doe hy gheboren werdt. Nonnus in de Dionysiaken, om dat Iuppiter manck gingh, t'wijl hy hem droegh ghenaeyt in zijn dgye: want Dio wort Iuppiters naem toegheeygent, en Nysos, in Sicylien was gheseyt manck. Lucianus in de T'saemspraeck der Goden seght: Bacchus gheboren zijnde, Mercurius, uyt last van Iuppiter hem te bewaren hebbende, droegh hem te Nysa, Stadt in Arabien by Egypten, op te voeden by den Nymphen, waer van hy Dionysius soude heeten, Iae soude daer van de Muses zijn gevoedt, soo eenige schrijven. Veel ander namen worden Baccho gegeven. Lilius Gyraldus noemterGa naar voetnoot* achtentseventich oft meer, die hem al toegheeyghent worden, waer van vele zijn de eygenschappen oft crachten des Wijns: want den eygen naem Bacchus is gheseyt toorn, oft raserije, Iae Maenoles, dat is, gantsch rasende, om dat den Wijn sulcx veroorsaect. Hy wort ooc geheeten Biformis, oft twee-gedaentich,Ga naar voetnoot* om dat hy is van tweederley crachten, dewijl hy sommighe Menschen toornigh en rasende maeckt, en sommige blijde oft vrolijck. Hy heet oock Narthecophorus, cluppel oft stafdrager, om dat den staf bequaem is den waggeligenGa naar voetnoot* ganger t'onderstutten, oft om dat de dronckaerts rasende malcander met stocken slaen. Om de verhaelde twee-gedaenticeyt, oft dobbel-stalticheyt, seght | |
[Folio 24r]
| |
Diodorus, dat Bacchus was ghemaeckt oft ghebeeldet in tweederley wijsen, te weten, met een wreet ghesicht, en met eenen langen baerdt: en andersins, met een schoon jeuchdich, lieflijck, en vrolijck aenschijn: t'eerste gestalt (als gheseyt is) om dat hy den Menschen, overdadigh wesende gedroncken, met toorn ontsteeckt, en onbescheyden maeckt: maer als hy matigh ghebruyckt is, maeckt vrolijck, ghenuechlijck, en ghesont, en daerom was hy jongh uytgebeeldt. Om dit vrolijck maken wordt hy Liber, Liber Pater geheeten, gelijck SenecaGa naar voetnoot* van meeninge is, dewijle hy s'Menschen hert en gemoedt verlost, oft bevrijdt van sorge, en maeckte moedigh en vroylijck. Waer op hier seer wel sal passen voort te halen eenige verskens van Ovidius, uyt zijn Const der Minnen, daer hy in deser voeghen seer aerdich seght:
Den commer vluchtigh wijckt, door veel Wijn afghespoelt,
Dan comt het lacchen voort, den armen vreucht ghevoelt,
En neemt dan hoornen aen: dan sorge en droefheyt wijcken,Ga naar voetnoot*
De rimpels moeten wech uyt t'voorhooft henen strijcken.
Hy wort op de selve meeninge geheeten Lysius, oft Lyaeus, soo veel geseyt, als, ick ontbinde, oft ontbindinge, om dat hy de herten der Menschen ontbindt, en verlost van sorge, oft om dat hy de leden ontbindt en swack maeckt. Hy wortGa naar voetnoot* oock geheeten Hygiates, oft Salutaris, vereert met desen naem, om datter niet gesonder is dan den Wijn, als hy maetlijck is gedroncken. Oock heet men hem Sabazios Bacchus, van oft nae het dansen en springen, het welck in zijn OfferfeestGa naar voetnoot* ghebruyckt was. Men hiet hem oock Phila, en Pausanias seght, dat Phila by den Dores zijn de pennen der wiecken oft vleughelen, om dat de Menschen door den Wijn schijnen opgenomen en verheven, gelijck de Vogelen met den vleughelen. Bromius, oock Iacchus, wordt hy ghenoemt, nae het gherucht en ghetier dat de dronckaerts maken, door den Wijn, t'welck Bacchus is, en oock den vinder des selfs. Hier hebben wy nu verhaelt eenige toenamen van Bacchus, den aerdt en cracht des Wijns mede brenghende. Om nu te weten wat Bacchus voor een gheweest is. Daer zijn History-schrijvers die seggen, dat hyGa naar voetnoot* was een Coning in't geluckigh Arabien, zijn Hof houdende in de stadt Nysa, seer strijdtbaer en overwinnigh, ooc een vinder van veel nutte en behoeflijcke dingen tot desen leven, die hy zijn onderdanen en veel volcken gemeen maecte en leerde. Hy trock om Indien in te nemen, en maeckte Hercules zijnen opper Stadthouder over het landt Egypten dat hem toequam, en maeckte onder Stadthouder Prometheus. Busyris stelde hy over Phenicien, en Antaeus over Lybien. Hy hadde een heyrcracht van Mannen, en oock Vrouwen, daer hyGa naar voetnoot* mede innam de Indien en binnenste Landen van Asien. Dus de Oostsche landen ghewonnen hebbende, liet twee colomnen oprichten op d'Indische gheberghten, by de Vliet Ganges. Onder ander zijn reysen quam hy ooc in Iberia, welck inghenomen hebbende, stelde daer over zijnen Opper-veldtheer Pan, den welcken dat Landt nae zijnen naem noemde Pania, en is naderhant ghenoemt geworden, ghelijck oock noch, Hispania. Diodorus schrijft, dat Bacchus somtijden in den krijgh gewapent gaende, droegh om t'lijf een Pantherdiers huydt: want hy was niet altijts droncke: maer heeft veel strijden gedaen, enGa naar voetnoot* verscheyden Coningen verwonnen, als Lycurgum, Pentheon, en meer ander. En wederkeerende verwinnigh, hiel Segefeest, inrijdende op eenen Elephant, oft op eenen waghen met Elephanten ghetrocken. Men vindt oock niet, dat | |
[Folio 24v]
| |
yemandt voor hem Segefeest oyt pleeghde. T'huys gekeert wesende van Indien, heeft gestraft de misheerschinge die by zijn Stadthouders geschiet was, stellende in al zijn Rijck seer goede Wetten, waerom hem Orpheus noemt een Wetgever. Voorts vind' ick zijn geschiedenis weder vermengt met versieringen:Ga naar voetnoot* want in den krijgh der Goden tegen den Titans, mocht hy niet ontcomen hun wreetheyt: dewijle sy hem vingen, in stucken verscheurden, siedende een deel in eenen ketel, en t'verblijf staken sy aen het spit om te braden. Daer quam MinervaGa naar voetnoot* te hulp, maer sy creegh niet als t'hert, t'welc sy noch bevende droegh tot Iuppiter, die den Titans blixemde, en liet door Apollo zijn soons leden begraven op den Parnassus. De Corybanten brachten de manlijckheyt in Tuscanen, en leerden t'volck daer Offerhanden voor doen. Hier nae vergaderde Rhea noch alleGa naar voetnoot* de lidtmaten van Bacchus, den welcken weder besielt, en levend' wesende, dede Bacchus noch den Menschen in't gemeen groote weldaden, naemlijck, door de vindinge des Wijngaerts, daer hy de Weerelt mede uytnemende goet gedaen heeft: want soo Euripides ghevoelt, de schoonste en nutsaemste vindinghe dieGa naar voetnoot* oyt ter Weerelt was, is den Wijn, segghende, dat Bacchus hadde ghevonden den middel, om den Mensch te doen vergeten al zijn voorleden ongevallen oft tegenspoeden, hem sachtlijck te doen slapen, hem te verlichten en vertroosten in alle benoutheden. Dit selve hebben de West-Indianen oock bestemt, ghelijck Benzo verhaelt: en seyden te dier oorsaeck, dat uyt dese Landen geen beter dingen daer gebracht en waren, als den Wijn en het Yser, noch niet suyverder als t'glas, dingen die sy in de West-Indien noyt hadden gehadt. Desen Bacchus sorgh-verdrijf, en gheve-vreucht, is dan over al welcomen en liefghetal. Daer waer qualijck eyndt te verhalen, al wat van hem te segghen waer, als men alle omstandige versieringen en vertellinghen soude voortbrengen, en al zijn ander namen hier ondienstich soude willen verclaren: dan men sal weten, dat hy oock is geweest den Osiris in Egypten, daer men in Plutarchus en elder veel af leest. Oock soude veel tijdt nemen, voort te halen alle ghedaenten der Offerhanden en Feesten, die men hem ter eeren dede, daer in sommige alderleyGa naar voetnoot* oncuysheyt, en grouwelen heymelijck geschieden, datse verboden wierden, en de misdadighe lijflijck van der Overheydt ghestraft. Wie hier van op het breetste lustigh is te lesen, die wijs' ick tot het 5e. Boeck van Natalis Comes, in zijn Mythologie het 13e. Capittel. Plinius in zijnen sevensten Boeck, in het 56e. Capittel seght, dat Bacchus d'eerste was, die leerde de wijse van coopen en vercoopen, en vondt de Croonen der Coninghen, en Seghe-feesten. In't 16e.Ga naar voetnoot* Boeck, in't vierde Capittel seght hy: Den Coningh Bacchus was d'eerste, die hem selven croonde met veyl oft clijf. Dat Bacchus op dit veyl soo seer ghesint was, daer van hebben de Poeten veel te seggen. Eenige meenen, om dat Bacchus eerst geboren wesende, in veyl oft clijf was verborgen, uyt vreese hy Iuno in handen mocht vallen. Ander, om dat de vrucht des veyls is den DruyvenGa naar voetnoot* eenichsins ghelijck, oft om dat dit loof altijt groen is, ghelijck desen Godt, gelijck hy gheschildert wort, altijt groen oft jeuchdigh soude wesen. Van deser meeninge is Festus, oft om dat den clijf oft veyl hem windende bindt al t'gene daer hy aen comt, en dat also den Wijn s'Menschen gedachten soude binden: Oft om dat desen boom, oft zijn gebladerte telgers, op't hooft ghevoeght wesende (dewijl hy van aerdt oft wesen coudt is) stuytt en verdrijft d'opstijgende cracht oft damp des Wijns, en belet de dronckenschap. Ander seggen, dat den | |
[Folio 25r]
| |
clijf hem toeghewijdt was, om dieswille dat een Iongeling Cissus, oft Kissus,Ga naar voetnoot* dat in Griecx clijf oft veyl is, eens om strijdt tegen een van den Satyren danste, en dans-spronghen dede, dat hy soo harden smack in't vallen dede, dat hy ter plaetsen doot bleef. Dus Bacchus, die in di gedans groote vreucht hadde, en den Iongeling seer beminde, veranderde hem in clijf, die noch den naemGa naar voetnoot* behiel. Plutarchus seght, dat den clijf in sich heeft een seker deucht, oft verborgen cracht, de welcke den geest oft sinnen beroert, en vervult met een raserije, datter de Menschen (sonder Wijn drincken) van droncke schijnen te wesen. Den clijf, soo hy by den Griecken ghenoemt wort, beduydt oock soo veel, als, hemGa naar voetnoot* ter oncuysheyt begheven. Daerom schrijft Eusthatius, dat den clijf Baccho, tot een teecken der oncuysheyt, tot welcker den Wijn den Menschen seer genegen maeckt, was toegheeygent. En daerom wort voor ghemeen spreeckwoordtGa naar voetnoot* gheseyt, dat Venus sonder Wijn niet met allen vermagh. Gelijck oock t'ghedicht Euripidis mede brengt, segghende van Baccho aldus:
Hy heeft gheplant dit hout ghepresen,
Waer door verdriet en swaerheyt daelt:
En waer den Wijn vol vreuchden faelt,
Coudt Venus lusten moeten wesen:
En voor het Mensch gheslacht en blijft
Niet, dat hem sijnen lust verstijft.
Om nu te comen tot uytlegginghe van Bacchus. Boven, oft tot het ghene wyGa naar voetnoot* voor henen hebben verhaelt van zijn geboorte, soo is te weten, dat Semele, die zijn Moeder is, comt van de woorden Seiein ta melé, soo veel gheseyt als, de leden roeren. Nu den Wijnstock, Moeder des Wijns, heeft meer als ander Boomen zijn leden oft rancken swack en sacht, die van den windt can licht beweeght worden, oft om dat den Wijnstock door den Wijn beweeght en verheert der Menschen leden. Ooc soude Bacchus den Thyrsus, dat is, de beclijfde toortse draghen, om dat de droncke stronckelvoetigh, wel eenen stock behoeven om mede te gaen, gelijck wy elder van den staf verhaelden. Iuppiters soon is hy, om dat den Wijn van natueren in hem een vyerigh wesen heeft, en dat hy niet rijpen mach dan in plaetsen daer de Sonne vlack schijnt, oft ten minsten maetlijck verwarmt wordt. Hy wies van de asschen der verbrande Semele, (soo eenige seggen) om dat in d'asschen eenige hitte is verborgen, en heeft in haer een vetticheyt, waerom datse goet is in den Wijngaerden by den Wijnstocken. Sommige maken zijn Moeder Proserpinam, om dat den Wijnstock oorsproncklijck van der aerden is, ghelijck als alle ander dinghen, en dat de hitte den wercker wesende, hem zijn ghestalt doet hebben. Dat hy in de dgyeGa naar voetnoot* zijns Vaders was verborgen, meenen eenige was, om dat hy in een hol van eenen bergh by Nysa, Neros ghenoemt, was verborgen, welcken bergh was toegewijdt Iuppiter, en meenen desen bergh soude nae de sprake van dat landt gheseyt wesen dgye. Eenige meenen oock, dat dit naeyen in de dgye beduydt, dat den Wijngaert seer bemint warme plaetsen, niet connende wassen oft vrucht brengen daer sonder, want veel Wijnstammen door den vorst vergaen. Maer Diodorus in't tweede Boeck zijnder Oudtheden verhaelt gheschiednisser wijse dit stuck, segghende: Bacchus in de Westersche deelen van Indien comende met een groote heyrcracht, sonder veel wederstandts te vinden, en zijn volck hem most in't veldt onthouden, geen groote Steden vindende om | |
[Folio 25v]
| |
in te herbergen, heeft de groote uytnemende ongewoon hitte in zijnen Leger groote Pest veroorsaeckt, soo dat hy groot deel van zijn volck verloos: waerom hy als wijs Hooftman, voerde zijn volck uyt den dalen op een geberchte, daer sy met lieflijcke winden ververscht, en met schoon wateren uyt veel bornen ontspringende gelaeft en beholpen wesende, werden van dese besmittinge verlost. Desen bergh noemde hy dgye: waer van de Griecken oorsaeck ghenomen hebben te segghen, dat hy was ghevoedt in de dgye van Iuppiter. De Nymphen voesterden hem, om dat den Wijnstock is den vochtichsten boomGa naar voetnoot* die men vindt, en wanneer hy maetlijck met water bevochtight wordt, wast hy beter, en wordt te vruchtbaerder: voort behoeft den Wijn te veel deelen water, om te temmen zijn gheweldighe heete strengicheyt. Men seght, dat Bacchus gemeenlijck in zijn geselschap hadde de Muses, dat is, om dat de hitte des Wijns des Menschen geest wacker maect. Men plagh zijn beeldt te makenGa naar voetnoot* naeckt, om dat hy verborgen dingen doet openbaren, volghende een oudt Griecx spreeckwoordt, dat seyde, De waerheyt light in den Wijn: oft soo wy seggen, Den droncken mondt spreeckt s'herten grondt. Den wagen van Bacchus was getrocken van Pantherdieren, om dat de Menschen door veel Wijn te drincken worden fel en grouwelijck, gelijck den aerdt deser dieren is. Philostrates seght, dat dese dieren by Bacchus zijn, ter oorsaken datse hittigh zijn,Ga naar voetnoot* licht springende, gelijck de ghene die Baccho dienen, oft de Bacchanten, en dat de Menschen door den Wijn meer als van natueren verwarmt worden. Hy was verselschapt van een deel Daemons, quaet-doende en bedrieghlijcke ghedrochten oft ghespoock, om dat ghemeenlijck de Dronckenschap volgen gheclap, onbedachtheyt, quistinge, overdadicheyt, oncuysheyt, en vyandtschap, met meer ongeschicktheyt van roepen en tieren. Dat hy van den Titans verscheurt,Ga naar voetnoot* en ontleedt was, is geseyt, dat de Druyven van den Lantbouwers, onder malcanderen, uyt welcke leden voort comt dat costlijck nat oft vocht des Wijns, vereenight tot een lichaem, dat te vooren in veel deelen verdeelt was: oock wordt den Wijn in eenighe Landen, om lang bewaren, gekoockt oft ghesoden. Men leest oock in Natalis Comes, dat Bacchus oft Dionysius niet alleen den Wijn te voorschijn bracht: maer den volcken, woonende in onbequame plaetsen oft Landen om Wijn teelen, heeft gheleert Bier brouwen. Daer zijn wel meer vertellingen van zijnen krijgh teghen Saturnum, hoe hyGa naar voetnoot* voor Apollo oft de Sonne wordt gheacht, en derghelijcke dingen meer, hier niet noodigh. Dus lange met desen Bacchus omgaende, mochtmen het hooft door zijn cracht verwarmt crijghen: en dewijl wy niet bysonders en hebben, oft wy en comen tot den schoonen Narcissus: soo en sal niet onvoeghlijck zijn, eerst te verhalen wie hy was, die namaels soo in een bloem verandert is. |
|