Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan Pan.Van Pans afcomst schillen de Schrijvers verscheydentlijck. Eenighe segghen,Ga naar voetnoot* hy was gheteelt by Penelope en Mercurius, in Boecks ghedaente. Homerus in zijn God-lofsangen seght, hem te zijn geweest den soon van Mercurius, en de Nymphe Dryops: noemt hem oock ghehoornt, Geyte-voet, en sangh-liefdigh. Maer Duris van Samos in een Boeck van Agathocle, seght, dat hy is gecomen van den Vryers van Penelope, en dat hy daerom Pan hiet, dat is, al. Epimenides seght, Pan en Arcas waren afcomstigh van Iuppiter en Callisto. Onder meer ander meeningen, Herodotus in zijn Boec Euterpe seght, dat Mercurius en Penelope zijn Ouders waren, en Mercurius soudese hebben bedrogen, daer sy Icari haers Vaders vee hoedde, en dat in ghedaente van eenen Bock, die haer wel beviel. Waerom Pan van sulcken gestalt was, te weten,Ga naar voetnoot* boven als een Mensch, en onder als een Geyte, met hoornen in't voorhooft, met een root aensicht, lang hayr, en dicken langen baert: op't hooft droegh hy eenen Crans van Pijn-telgerkens, in de rechte handt een Fluyt met seven pijpen, in de slinck eenen ghecromden stock. Hy was den Godt der Herderen, en een waernemer des vees. De versieringen overgeslagen, leestmen dat hy was een seer strijdtbaer Hooftman, onder Bacchus, die hem t'bysonderste last zijns Heyrs gaf, doe hy Indien ging winnen. Wat nu Pan beteyckent: Plato wil datGa naar voetnoot* Pan soude wesen het beleydt van een reden oft vertellinge, comende van Mercurius, oft uyt de ghedachten oft overleggingen des geests. En dat Pan boven schoon Mensch gestalt hadde, en onder mismaeckt en leelijck, wil beteyckenen, dat boven by den Goden, oft in den Hemel, waerheyt en volmaecktheyt is, maer valsheyt en bedrogh hier beneden meest by alle Menschen. Sijn rootGa naar voetnoot* aensicht, beteyckent den Hemel des vyers: zijn hoornen, de Mane: zijn hayr en baert, zijn de stralen der Sonnen, ter Weerelt verspreyt. Sijn sevenpijpige speeltuygh, de seven Planeten: t'gheluydt, het goet vereenighen onderlinghe: | |
[Folio 11v]
| |
den crommen stock, het Iaer, dat geeyndight dan wederom keert: zijn vleckte huydt, dat hy omdraeght, is den Hemel met sterren beset, oft de ghestaltnis der Aerden, met dieren, boomen, vlieten, berghen, Zeen, verscheydenlijck gheschakeert, met meer ander beteyckeningen. Eyndlijck, Pan is het, al. Die hem Herder en Godt van Arcadien oft der Bergen, bequaem om vee voeden, schrijven, en meenen hem (schijnt) niet anders, als voor de Sonne. Hy is worstelende met Cupido, verwonnen gheweest: Liefde verwint Natuere: Oock is Liefde, die de teelinge aller gedaenten der Natueren verweckt. Ooc seggen de Philosophen, dat Liefde en Twist zijn d'eerste beginselen der Natueren gheweest. Hy soude om zijn Fluyt-vindinghe zijn in't ghetal der Goden ghestelt, oft om dat hy den Goden in ander gestalt nae Egypten riedt te vluchten, doe den Reuse Typhon den Goden quam bestrijden, en hy was in dese vlucht in eenen Geytebock verandert: en hebbende in desen Reusen krijgh hem wel gedraghen,Ga naar voetnoot* werdt by den Goden aen de tweede Tafel gheschickt, en werdt ghegheven in den Hemel plaetse, en ghenaemt Geyt-horen. |