Het leven van Barent, Schilder van Brussel.
Hooghlijck verdient onder den vermaerde Mannen onser
Schilder-const in ghedacht behouden te blijven den seer constighen Schilder Bernardt van
Brussel, den welcken is gheweest een seer veerdigh en gheestigh Constenaer, soo in Oly als in
water-verwe, seer vast in zijn stellinghe en teyckeninghe. Hy is gheweest in dienst van Vrouw
Margriete, die t'zijnen tijde de Nederlanden
gouverneerde, en is oock geworden Schilder van den Keyser Carolus de vijfde.
T'Antwerpen in d'Daelmosseniers Capelle is van hem een Tafel
van het Oordeel, die hy te vooren gantsch liet over vergulden, op dat alles te schoonder en
gheduerigher mocht blijven: dit quam hem oock te pas om den Hemel te maken doorschijnigh. In
de Kercken te Brussel, te S. Goelen, en elder, was van zijn werck. Te Mechelen heeft hy
ghemaeckt d'Altaer-tafel van den Schilders, daer S.
Lucas ons Vrouw schildert, een seer constigh stuck van Oly-verwe, waer van Michiel
Cocxie naemaels de deuren heeft geschildert. Hy heeft voor Vrouw Margriete, en ander
groote Heeren, oock voor den Keyser, veel heerlijcke schoon patroonen van tapijten gheteyckent,
en geschildert, waer in hy hadde een sonderlinge vast en veerdige handelinge, en wierdter seer
heerlijck van betaelt. Hy maeckte onder ander voor den Keyser verscheyden Iachten, met de
Bosschen en plaetsen ontrent Brussel, daer dese Iachten van den Keyser gheschieden: in welcke
den Keyser, en meer Princen en Princessen nae t'leven quamen, t'welck seer costlijck in tapijt wiert
ghewrocht. Daer zijn oock cortlinghe in Hollandt in den Haghe gebracht, by zijn Excellentie Graef
Maurus, sesthien stucken geschilderde Tapijt-patroonen, die van Bernardt seer wel en
constigh zijn gehandelt: op elck deser comt een Man oft Vrouw te Peerde groot als t'leven, wesende
het gheslacht en afcomst van het huys van Nassouwe nae t'leven. Dese liet zijn Excellentie Graef
Maurus van Oly-verwe conterfeyten door Hans Iordaen van Antwerpen, constigh
Schilder, woonende te Delft. Dese patroonen by dat de datum
uytwijst, souden nu schier ontrent de hondert Iaren oudt wesen.
Waer by men te bedencken heeft en te rekenen, in wat tijt
desen Meester in de Const gebloeyt en gheleeft heeft: ick acht hy tot goeden ouderdom moet
ghecomen wesen. Sijn gheboort en sterf-tijt heb ick niet connen vernemen, dewijle eenigh schrijver
niet sorghvuldich is geweest sulcker Mannen levens
omstandicheden aen te teyckenen.