De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
nae de wijse: Van Brugghe en Sluys.
GOds wijsheyt met verstande
Ga naar margenoot+Wensche ick u lieue maet,
Ga naar margenoot+Dat Gods woordt in u brande,
En nemmermeer uyt en gaet,
Op dat ghy deur Gods goeden raet
Doch wederstaet
Ga naar margenoot+De lusten van dese Weerelt quaet.
Ga naar margenoot+De aenlockende lusten
Verderuen soo vele dat goet,
En wilt daer op niet rusten
Dat ghy haren wille doet,
Ga naar margenoot+Maer volght altijt uwen Bruydegom soet
Ga naar margenoot+Als maeghden vroet,
Altijdt met een verslaghen ghemoet.
| |
[pagina 331]
| |
[T'g]hemoet, tot goet gheneghenGa naar margenoot+
[...]aeght den Heere wel,
[Du]s blijft op sijne weghen,Ga naar margenoot+
[En] doet naer sijn beuel,
[Op] dat ghy meught ontcomen snel
[Da]t eeuwich ghequel,
[En] vliedt de lusten der jonckheyt fel.Ga naar margenoot+
[D]en lust smijt onder voeten,
[M]et cracht haer ouerwint,
[W]iltse nemmermeer boeten,Ga naar margenoot+
[En] zijt gheen vleesch ghesint,Ga naar margenoot+
[V] eyghen ziele altijdt bemint,
[...] een vroom kint,
[G]edinckt dat eynde wat ghy begint.Ga naar margenoot+
Doodet u aerdtsche leden,Ga naar margenoot+
[...] strijden sy dickwils seer,
[E]n volght gheen quade zeden,
[M]aer dwijngtse meer en meer
[I]n heylichmakinghe en in eer,Ga naar margenoot+
[N]ae Paulus leer,
[D]at ghy bequaeme zijt den Huysheer.
Den Huysheere ten bestenGa naar margenoot+
[V] seluen oock niet en spaert,
[O]p dat hy u ten lesten [V]an alle quaet bewaert
[A]ls hy hem van den Hemel verclaert,Ga naar margenoot+
[D]ie't quade beswaert,Ga naar margenoot+
[D]at ghy dan niet en moet zijn bastaert.Ga naar margenoot+
Maer wesen meucht deelachtich
[D]at van Godt is beset,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 332]
| |
Weest dit altijdt ghedachtich
Als een vroom Christen let,
Ga naar margenoot+Op dat ghy u Bruylofts-cleedt net
Niet en besmet,
Dus draeght wel sorghe van lancx soo bet.
En latet niet verscheuren
Dat Bruylofts-cleedt seer jent
Noch nemmermeer besmeuren,
Ga naar margenoot+En comt gheen peck ontrent,
Dat men niet onreyns en bekent
Aen u present,
Dus draeght wel sorghe tot in den ent.
Ga naar margenoot+Tot den endt sorghe draghen
Moet van ons zijn ghedaen,
Ga naar margenoot+Dat wy de wreede slaghen
Hier naer moghen ontga[e]n,
En in s'Heeren toecomste saen
Ga naar margenoot+Moghen bestaen
Ga naar margenoot+Met alle vrome die erue ontfaen.
Alle Gods uytvercoren
Die sullen nae desen tijdt
Des Heeren stemme hooren,
En worden seer verblijdt,
Ga naar margenoot+Die ouerwinnen in den strijdt,
Worden dan quijt
Ga naar margenoot+Van al wat haer vyandich benijdt.
Ga naar margenoot+Satan die onbesweken
Niet en rust dach noch nacht,
Ga naar margenoot+Dat vleesch vol quade treken
Heeft oock dat selue ghedacht,
| |
[pagina 333]
| |
[En w]y't niet wederstaen met cracht,
[Houd]en goe wacht,Ga naar margenoot+
[Soo s]alt ons bringhen haest in de gracht.
Prince, als Loths huysvrouweGa naar margenoot+
[En si]et doch nemmermeer om,Ga naar margenoot+
[Ma]er blijft altijdt ghetrouwe,Ga naar margenoot+
[En v]reest voor gheenen schrom,
[En v]liedt met alle Gods heylighen vrom,
[De] weghen crom,Ga naar margenoot+
[End]' soeckt altijdt dat eeuwich rijckdom.Ga naar margenoot+
Schickt u nae den tijdt. Rom.12. |
|