De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
Nae de wijse: Het Iaer is langher dan den dach.
STerckt mijn herte, sin en ghemoet,Ga naar margenoot+
Heere vol van ghenaden,Ga naar margenoot+
Dat ick vercrijghe, t'eeuwich goet,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 298]
| |
Ga naar margenoot+Bewaert my van den quaden.
Heere my van dat quaet bewaert,
En alle die u beminnen,
Ga naar margenoot+Met vleesch en bloet ben ick beswaert,
Ga naar margenoot+Helpt my den strijdt verwinnen.
Ga naar margenoot+Strijden moet men sijn leuen lanck,
Soo ons Iob gaet ghewaghen,
Ga naar margenoot+O Heere maeckt ons eenen uytganck,
Dat wy't connen verdraghen.
Ga naar margenoot+Onse wederpartije rebel,
Soo wy in Petro vinden,
Ga naar margenoot+Omme gaet ons als een Leeu fel,
Soeckt wien hy mach verslinden.
Ga naar margenoot+Dat vleesch ghelust teghen den gheest,
En saten elckander teghen,
Ga naar margenoot+Om crijghen sijnen wandel eest,
Daer toe ist wel gheneghen.
Ga naar margenoot+Helpt my wederstaen sijnen eeschs,
Dat ick tot mijner baten
Ga naar margenoot+Dien bevleckten rock des vleeschs
Al mijn leuen mach haten.
Ga naar margenoot+O Heere, maeckt my soo bereyt,
Ga naar margenoot+Dat ick mijn vleesch mach dwijnghen,
Ga naar margenoot+Met mijnen Godt, soo Dauid seyt,
Ga naar margenoot+Ouer die mueren springhen.
Want als den loop hier is volent,
Ga naar margenoot+En t'ghelooue beschouwen,
Ga naar margenoot+Soo sullen wy in des Hemels tent
Ga naar margenoot+De eeuwighe vreucht aenschouwen.
Ga naar margenoot+Ten is noch niet gheopenbaert
| |
[pagina 299]
| |
[W]at dat wy wesen sullen:Ga naar margenoot+
[M]aer als hem Gods Sone verclaert,Ga naar margenoot+
[Sa]l ons met vreucht vervullen.Ga naar margenoot+
[Hy] sal als eenen Herder groot,Ga naar margenoot+
[So]o Esaias seyde,Ga naar margenoot+
[Si]jn Lammerkens draghen in den schoot,
[Si]jn Schaepkens met hem leyden.
Noyt mondt en heuet uytgheseyt,Ga naar margenoot+
[Di]e vreucht die God ghepresen,
[Van] den beginne heeft bereytGa naar margenoot+
[Vo]or alle die hem vresen.
Als de Sonne, in haers Vaders Rijck,Ga naar margenoot+
[S]ullen sy schoone blincken,Ga naar margenoot+
[E]n d'Enghelen worden ghelijck,Ga naar margenoot+
[O]ch laet ons dit naedincken.
En bidden onsen Middelaer,Ga naar margenoot+
[D]at wy ten allen stonden
[M]eughen voor den Hemelschen VaerGa naar margenoot+
[O]nstraffelijck zijn bevonden.Ga naar margenoot+
Maer niet deur ons gherechticheyt,
[D]ie daer is vroech en spadeGa naar margenoot+
[B]esmet ghelijck een onreyn cleyt,Ga naar margenoot+
[M]aer deur louter ghenade.Ga naar margenoot+
En gaet met ons, O Heere, nietGa naar margenoot+
[I]nt oordeel of gherechten,
[A]l deden wy al wat ghy ghebiet,Ga naar margenoot+
[O]p zijn onnutte knechten.
Princelijck Godt, maeckt my bequaem,
[D]at ick u mach behaghen,Ga naar margenoot+
[O]m louen en prijsen uwen Naem,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 300]
| |
Nu en ten eeuwighen daghen.
Schickt u nae den tijdt. Rom. 12 |
|