De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
Nae de wijse: Godt sprack in voorleden tijden.HAdd' ick een vloet van tranenGa naar margenoot+
Om met weenen planteyt,
| |
[pagina 212]
| |
O Heer, u te vermanen
Wat in mijn herte leyt,
Ga naar margenoot+O Christus, heylich teecken bereyt,
Ga naar margenoot+Suyver Waerheyt, men wederseyt
V noch, ter Weerelt met groot onbescheyt.
Een spijtich wederspreken,
Werdt daghelijcx ghehoort,
Ga naar margenoot+Belials wreede treken
Comen seer fel aent boort,
Och Heer, en waer u soete Woort
Ga naar margenoot+My gheen confoort, seere ghestoort
Laghe ick in mijn ellende versmoort.
Niet goets, maer veel ellende
Ga naar margenoot+Vind' ick, O Heer, in my,
Ga naar margenoot+Dies ick my t'uwaerts wende:
Want ghy woont gheerne by
Ga naar margenoot+Die verslaghen van herten, ghy
Ga naar margenoot+Maeckt los en vry, int cruys Christi,
Ga naar margenoot+By u troost ouervloedich vinden wy.
Dat uwen troost mijn ziele
Ga naar margenoot+Niet en verblijdde seer,
Ga naar margenoot+Ick struyckeld' ende viele
Te neder, want ick ben teer:
Ga naar margenoot+Sterckt my, dat ick van uwe leer
Gheenen afkeer, en doe, O Heer,
Ga naar margenoot+Maer toeneem int ghelooue meer en meer.
Ga naar margenoot+Recht ghelooue warachtich
Ga naar margenoot+Dat behaeght u altijt,
Ga naar margenoot+T'wordt ons ghemaeckt deelachtich,
Ga naar margenoot+Met lijden ende strijt:
| |
[pagina 213]
| |
M[a]er u versmaetheyt en verwijt
[Is] meer profijt, dan al't jolijt,Ga naar margenoot+
[W]ellust en rijckdom, hier int aerdtsche crijt.
Int Aerdtsche crijt gheresen,
[T']castijden hier present
[Du]nckt ons gheen vreucht te wesen,Ga naar margenoot+
[Da]n een treurich torment:
[M]aer een vreedsame vreucht bekent
[Gh]eeft ghy ten endt, die in ellendt
[En]d' lijden gheoeffent zijn pacient.
Cort is t'lijden en lichte,Ga naar margenoot+
[T']welck een heerlijckheyt claer,Ga naar margenoot+
[Bo]uen alle ghewichte,Ga naar margenoot+
[On]s brengt eeuwich hier naer,Ga naar margenoot+
[W]y die opt't sichtbaer niet sien- maerGa naar margenoot+
[O]p't onsichtbaer: want soo wat daerGa naar margenoot+
[M]et ooghen sichtbaer is, vergaet all'gaer.
Sichtbaer dinghen voor ooghen,
[D]aer op staet vleesch en bloet,
[M]aer Goddelijck treuren dooghen
[M]erckt eenen rouwe goet,Ga naar margenoot+
[Te]r salicheyt vol vreuchden vloet:Ga naar margenoot+
[M]aer seer onvroet, treurich ghemoet
[D]eser Weerelt, dat werckt de doot onsoet.
Kinderen deser Weerelt
[M]enich mael droevich zijn,
[Va]n d'Aerdtsche goet bepeerelt,
[T]eghenspoet oft ghepijn:
[M]aer, Heer, u kinderen diuijn
[Z]ijn elck termijn, deur hope fijnGa naar margenoot+
| |
[pagina 214]
| |
Ga naar margenoot+Vrolijck, hoe wel geacht, droef int aenschijn.
En laet my niet bedroeuen
Als my castijdt u hant,
Gheeft my nae dit beproeuen
V erve triumphant,
Ga naar margenoot+Bidd' ick soo Achsa dede, want
Ga naar margenoot+Caleb vailjant, naer't Zuydich lant,
Ga naar margenoot+Gaf haer oock noch een waterich playsant.
Nae dit ellendich leuen
Vol drucx en ongheval,
Werdt eeuwich troost ghegheuen
Ga naar margenoot+Voor die nu treuren al,
Ga naar margenoot+Dat haren mondt van lachen gheschal
Ga naar margenoot+Vol wesen sal, deur vreucht met smal
Ga naar margenoot+Want nae het lijden troost ghy u ghetal.
Ga naar margenoot+Dat eerbaer wijf Susanna
Ga naar margenoot+Is troost door u gheschiet,
En die bedroefde Hanna,
Wiens man Elkana hiet:
Ga naar margenoot+Sy sanck een vrolijck Lofsanck-liet
Ga naar margenoot+O Heere siet, in al t'verdriet
Ga naar margenoot+Gheenen troost als ghy zijt en isser niet.
Ga naar margenoot+O Godt, ghy zijt alleene
Ga naar margenoot+Der vrouwen toeverlaet,
Ga naar margenoot+Die ouer al de cleene
Vertroost ende bystaet:
Sara leedt van een Dienstmaeght quaet
Ga naar margenoot+Verwijt en smaet sonder misdaet,
Ga naar margenoot+Op haer ghebedt ontfinck sy troost en raet.
Eylaes, om troost t'ontfanghen
| |
[pagina 215]
| |
[Dat] Vrouken tot u vlootGa naar margenoot+
[Van] Cana met verlanghen,Ga naar margenoot+
[In] ootmoedicheyt groot,Ga naar margenoot+
[Son]der u ben ick naeckt en bloot,Ga naar margenoot+
[On]weerdich, snoot, cruymkens van't brootGa naar margenoot+
[Vw]er ghenaden deelt my doch ter noot.
Sonder uwe ghenade
[En] can ick niet ghedoen,Ga naar margenoot+
[Aen] den Wijnstock ghestadeGa naar margenoot+
[Be]waert my elck saysoen:
[M]aeckt my een vruchtbaer rancke groen,Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+
[Str]ijdt voor my coen, sterck CampioenGa naar margenoot+
[Ma]chtich Coninck al van Zioen.Ga naar margenoot+
Een Coninck der ConinghenGa naar margenoot+
[Zij]t ghy almachtich Helt:Ga naar margenoot+
[Gh]y hebt soo veel wooninghen
[In] u Rijcke bestelt,Ga naar margenoot+
[O ]Heer', mocht ick door u gheweltGa naar margenoot+
[Be]houden t'velt, want hoe ghequeltGa naar margenoot+
[T']volherden tot der doot toe, voor u gelt.Ga naar margenoot+
Laet my wesen volherdich,
[D]at ick met goet verdrachGa naar margenoot+
[To]t u Rijcke zy weerdichGa naar margenoot+
[M]et een blijde ghelach:Ga naar margenoot+
[D]at ick vrijmoedich wesen machGa naar margenoot+
[In] uwen dach, sonder gheclachGa naar margenoot+
[Ae]nsien u aenschijn, dat ick noyt en sach.Ga naar margenoot+
Sluytende mijn begeeren
[...], met Ziel en Lichaem
[M]y eeuwich te gheneerenGa naar margenoot+
| |
[pagina 216]
| |
Ga naar margenoot+Aen u tafel bequaem,
Met Abraham van goeder faem,
Ga naar margenoot+En al t'saem, die ten betaem
Ga naar margenoot+Hier ghevreest sullen hebben uwen Naem.
Een is noodich. |
|