De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
[Laet ons offeren danck]Nae de wijse: Loeft den Heere in aller tijdt.
Ga naar margenoot+LAet ons offeren danck
Ga naar margenoot+Den Heere met lofsanck,
Ga naar margenoot+Dat hy ons schanck // Spijs ende dranck,
Ga naar margenoot+Natuere kranck // Tot harer vrame,
Ga naar margenoot+En tot der Zielen belanck
Ga naar margenoot+Sijn woordt een spijse bequaeme,
Ga naar margenoot+En van alle goet ontfanck
Ga naar margenoot+Lof, prijs, zy sijnen Name,
Ga naar margenoot+Sijn fame, laet ons hoogher rijsen,
Ga naar margenoot+Ghehoorsaemheyt bewijsen,
En brenghen ouervloet
Ga naar margenoot+Voor alle vruchten goet // Der liefden soet,
Want siet men moet // op sulcken voet
Ga naar margenoot+Den Vader prijsen.
Anders spreeckt hy terstont
Hoe neemt ghy mijn Verbondt
In uwen mondt // En ghy en condt
Niet in den grondt // Lijden, t'castijden,
Ga naar margenoot+En ghy werpt mijn woorden rondt
Achter u, jae of bezijden,
| |
[pagina 161]
| |
[Dus] int gheloove gesont
[Laet] ons den Heere belijden,Ga naar margenoot+
[Ver]blijden, wilt al sijn dienaren
[En s]ijnen lof verclaren,Ga naar margenoot+
[Sijn] goetheyt delicaet
[Nem]mermeer en vergaet,Ga naar margenoot+
[Al w]aer sijn zaet // int herte staet,Ga naar margenoot+
[Des]e van t'quaet // Sal hy bewaren.Ga naar margenoot+
[B]ehoudt in u verstant,Ga naar margenoot+
[Dit] zaet O Broeders want,Ga naar margenoot+
[Al i]st gheplant // In een goet lantGa naar margenoot+
[Can]t abundant // Veel vruchten draghen,Ga naar margenoot+
[Wan]t den wasdom gheeft Gods hantGa naar margenoot+
[In] herten die zijn verslaghen,Ga naar margenoot+
[So]o vele als dat niemandtGa naar margenoot+
[Gh]een cause en heeft om claghenGa naar margenoot+
[Die] vraghen vlijtich naer sijn paden,Ga naar margenoot+
[Hae]r sal hy wel beradenGa naar margenoot+
[Wa]er men op sijn woordt past,Ga naar margenoot+
[Da]er gheeft hy dat het wast,Ga naar margenoot+
[M]aer hy roept vast, En noodt te gastGa naar margenoot+
[Al] die belast, zijn, en beladen.Ga naar margenoot+
[P]rince, Gods woordt minjootGa naar margenoot+
[Is] een beschutsel grootGa naar margenoot+
[Te]ghen aenstoot // Van grooten noot,
[Da]er Amos bloot // Af gaet verhalen.Ga naar margenoot+
[De]n hongher, maer niet nae broot,
[Di]e veel Menschen sal deurstralen,
[Om] ontvlien de tweede doot,Ga naar margenoot+
[T'v]ersoenich woordt sal haer falen,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 162]
| |
Sy dwalen, die haer houden buyten
Dit woordt, groot van virtuyten
Staend' als een open poort,
Ga naar margenoot+Dus comt met goet accoort,
Ghy al die hoort, En segt comt voort,
Ga naar margenoot+De deur van 't woort, Sal haestich sluyten.
Een is noodich. |
|