De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
Op de wijse: Au joly soir, j'ay rencontré m'amie.
Ga naar margenoot+STelt uwen voet
Al op den wegh des vreden,
Ga naar margenoot+Siet op den Hertogh vroet,
Ga naar margenoot+Den voleynder goet van zeden,
| |
[pagina 119]
| |
[E]n met hem sijn versmaetheyt draeght,Ga naar margenoot+
[E]n voor sijn woordt u leuen waeght,Ga naar margenoot+
[I]n goede ghehoorsamicheden.
Wilt gheen vreemdt vyerGa naar margenoot+
[O]ntsteken voor den Heere,
[D]at u des doodts dangier
[N]iet brenghe in verseere,
[W]at Godt ghebiedt, volght dat met moet,
[O]ck daer niet af noch toe en doetGa naar margenoot+
[V]an al sijn gheboden en leere.
In t'ouderdomGa naar margenoot+
[B]ehoudt u cracht om strijden,
[T]oont dat ghy zijt soo vromGa naar margenoot+
[G]helijck ghy waert ten tijden
[D]oe ghy't landt hebbet bespiet,Ga naar margenoot+
[E]n oock ander hebbet bediet
[D]at Godt daer ons wel soude bevrijden.
Wt de handt drincktGa naar margenoot+
[S']Gheests wateren bequaeme,Ga naar margenoot+
[O]p beyde knyen niet sincktGa naar margenoot+
[Al]s luye quaet van fame,Ga naar margenoot+
[W]ant soudt ghy comen in den strijtGa naar margenoot+
[Te]ghen elck boos Midianijt,
[G]odt moet ghy wesen aenghename
Met Iabes t'huysGa naar margenoot+
[B]lijft niet, tot uwer schade,
[M]aer straft sonder confuys
[V] Broeder nae den misdade,
[W]t liefden, maer gheensins uyt haet,Ga naar margenoot+
[W]ijst hem tot boet, en gheeft hem raet,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 120]
| |
Ga naar margenoot+Dat hy van Godt vercrijghe ghenade.
Ga naar margenoot+Goetduncken quaet,
Ga naar margenoot+Met Saul seer stoutmoedich,
Ga naar margenoot+Volght niet teghen Gods raet,
Volbrenght sijn woordt voorspoedich,
Ga naar margenoot+Op dat u Godt den goeden Gheest
Ga naar margenoot+Niet weer, end' laet in u tempeest
Van den boosen onrustich woedich.
Met Seba boos,
Des soons Bychry in desen,
Zijt niet Belials loos,
Dat ghy in twistich wesen
Blaest de Basuyne om te verleen,
En Israel so te doen scheen
Van haer Coninck Dauid ghepresen.
Ga naar margenoot+By de Eyck siet,
Rust niet, gaet sonder mincken,
Ga naar margenoot+Dat een Propheet u niet
Tot eten ende drincken
En brenghe, teghen Gods bevel,
Ghy hebt verstaen, sijn woorden wel,
Oft, de Leeuwe soude u krincken.
Ga naar margenoot+Wilt rechten vroet,
V Naesten recht, ende leeren
Niet uyt gunst, vleesch noch bloet,
Want t'Recht dat is des Heeren,
Hierom met hem te rechte sit,
Met partijschap gheensins besmit,
Ghelooft Godt, soo blijft ghy in eeren.
Ga naar margenoot+Soo yemandt vremt
| |
[pagina 121]
| |
[M]et u wil timmeren pooghen
[Aen] s'Heeren werck, en stemt
[Ni]et toe, noch wilt ghedooghen,
[Al] hinderen sy u met smaet,
[M]aeckt dat het werck niet stil en staet,
[Go]ds woordt tot troost stelt u voor oogen.Ga naar margenoot+
In s'herten noot
[Rij]dende op u Dier met treuren,Ga naar margenoot+
[Si]ende de reten soo groot
[Ae]n Ierusalems mueren,
[No]chtans u haest die wederbout,
[Om] Seneballat niet verflout,Ga naar margenoot+
[Al] bespot hy al labeuren.
O Vader Godt
[Be]waert u wijngaert in mueren,Ga naar margenoot+
[Da]t wilde Verckens bot
[V r]ancxkens niet afscheurenGa naar margenoot+
[La]et oock der Vossen groot en cleynGa naar margenoot+
[W]orden ghevaen, op dat wy reyn
[In] den Wijnstock moghen ghedueren.
Menschen befaemt
[M]et Christen name schoone,
[In] liefden soo't betaemt,
[W]andelt voor Godt ydoone,
[Da]t ghy als wijse Maeghden vroet,
[In] des Bruydegoms comste goet,Ga naar margenoot+
[De]n inganck met hem crijcht te loone.
Maer wee u danGa naar margenoot+
[Di]e hier nu zijt versadicht
[Va]n t'woordt Gods, broot oft Man,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 122]
| |
Als Christus wonderdadich,
Ga naar margenoot+Verweckt goede ende quade al,
Doet vergaren het lief ghetal,
Ga naar margenoot+Dan sult ghy hongheren seer schadich.
Ongheloof baert
Ga naar margenoot+Veel Philetus ghesellen,
Ga naar margenoot+En Saduceusschen aert,
Die Christum mede quellen:
Vry gheesten, Libertijnen blendt,
Arbeyden al tot sulcken endt,
Om Gods ordeningh neder te vellen.
Ga naar margenoot+Waer t'Schip soo breeckt
Siet men t'Gheloove slaken,
Ga naar margenoot+Gods toorne in sulcken steeckt,
Godt can hem niet versaken,
Ga naar margenoot+Al is sulck een Laodicem,
Arm, jammerich, naeckt ende blent,
Ga naar margenoot+Die hem seluen meent rijck te maken.
Ga naar margenoot+In tijdts coopt gout
Wel met vyere doorvyeret,
Ga naar margenoot+En weest doch niet soo stout,
Dat ghy u niet vercieret
Ga naar margenoot+Met dat cleedt der gherechticheyt,
Met s'Gheests salue siende bereyt
Ga naar margenoot+Hoe Christus met sijn Scepter regieret.
Ga naar margenoot+Voor't slot, niet spot,
Wil ghy anders salich blijuen,
Ga naar margenoot+Oock niet t'samen en rot
Om tweedracht te verstijuen,
Haeckt nae vrede en heylicheyt,
| |
[pagina 123]
| |
[And]ers is u Gods Rijck ontseyt,
[Dit] vermaen laet in u beclijuen.Ga naar margenoot+
Par P.T. |
|