De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
nae de wijse: O Isaacx Godt, ende Iacobs toeverlaet.
Ga naar margenoot+OPent u ooghen al met verstande wijt,
Wie dat ghy zijt,
Want nu den Somer tijt
Is voortcomen met vlijt,
Ga naar margenoot+Den Winter zijn wy quijt, al door Christum minioot,
Ga naar margenoot+Want door zijn liefde heeft hyse al verblijt,
Ga naar margenoot+Die't profijt
Ga naar margenoot+Van haer ziele subijt
Ga naar margenoot+Soecken sonder respijt,
Ga naar margenoot+Sijn lijf gebenedijt, heeft hy gegeuen bloot,
Ga naar margenoot+Al sijn bloet root, hy ghewillich vergoot,
Ga naar margenoot+Waer deur hy ontsloot, geheel t'somers virtuyt,
Spreeckt tot sijn liefste Bruyt,
O Dochter Zion schoone,
| |
[pagina 91]
| |
[R]eyn van persoone,
[G]hy zijt de gone, neemt Coninginne merck
[D]ie my tot trooste heeft,
[Is]t dat ghy my aencleeft,Ga naar margenoot+
[M]ijnen wille beleeft,Ga naar margenoot+
[E]n u my ouergheeft, soo blijft mijn minne sterck.Ga naar margenoot+
O Zion Bruyt, reyn uytvercoren graen,
[O]nbelaen,
[W]ilt ter Fonteyne gaen,Ga naar margenoot+
[D]ie wijdt open blijft staen,Ga naar margenoot+
[M]et vijf ingangen saen, voor u zonden algaerGa naar margenoot+
[V]ry daer in daelt, ick sal u suyuer dwaen,Ga naar margenoot+
[N]ae't vermaen,Ga naar margenoot+
[Af]wasschen elcken traen,Ga naar margenoot+
[T'] is al voor u ghedaen,
[N]iemandt en mach u schaen,Ga naar margenoot+
[D]oot, Duyvel, noch Helle swaer,Ga naar margenoot+
[V]olght ghy my naer, in reyner liefde claer,Ga naar margenoot+
[O] Bruydeken eerbaer, u nu verjubileert:Ga naar margenoot+
[W]ant ghepasseert,Ga naar margenoot+
[I]ae gantschelijck ontsleghen
[V]an s'winters reghen
[I]s nu vercreghen, dat lustich Mey saysoenGa naar margenoot+
[O]p die Berghen wy sijen
[R]oosen en lelijen,
[C]ruyden om ons verblijen,
[D]en Wijngaert is in tijen, den Vijgeboom bey, groen.Ga naar margenoot+
Voor u, O Bruyt, hooghe ghepresen zaet,Ga naar margenoot+
[O]pen staet, Mijn Lusthof, delicaet,Ga naar margenoot+
[O]uer al henen gaet,
| |
[pagina 92]
| |
Ga naar margenoot+Pluckt appels van Granaat,
Ga naar margenoot+Want den Mey-tijdt is hier,
Wilt aentrecken schoon costelijck ghewae[t]
Doet mijnen raet,
Ga naar margenoot+Dient my vroech ende laet,
Ga naar margenoot+Soo coem' ick u te baet,
Mijn woordt wel gade slaet,
Ghy werdt los van dangier,
Seer goedertier, ben ick u hulpe schier,
Ga naar margenoot+O Bruydeken fier, mijn geboden bewaer[t]
Ga naar margenoot+Weest my altijdt ghetrouwe
In druck, in rouwe,
Ick sal, o Vrouwe, weeren u treurich ley[t,]
Al comet baren dijn,
Ga naar margenoot+Met angst, druck, noot en pijn,
Ga naar margenoot+In de wilde Woestijn,
Ga naar margenoot+Ghy sult wesen met mijn, lijdt in geduericheyt
O Syon Bruyt, doet wech droefheyt me[t] moe[t]
Onder voet
Ga naar margenoot+Is den vloeck, die daer stoet,
Ga naar margenoot+En t'handtschrift door mijn bloet,
Ga naar margenoot+O Coninginne vroet, versaedt u onghequ[elt]
Ga naar margenoot+Den Wijnkelder, vrywillich open doet,
Ga naar margenoot+Danckt met spoet
Ga naar margenoot+Wijn van Granaden goet,
En eet honichseem soet,
Want van als ouervloet, werdt u voore gheste[lt,]
Ga naar margenoot+Spreeckt desen Helt,
Ga naar margenoot+Comt, coopt vry sonder gelt,
| |
[pagina 93]
| |
[D]e Schrift vertelt, s'leuens water expeert,Ga naar margenoot+
[D]ie dat begeert, Bid' ick met herten milde,Ga naar margenoot+
[D]ie't hebben wilde,
[M]y niet en schilde, hoe veel daer versaet, zijnGa naar margenoot+
[W]ijn, honich, en melck siet,Ga naar margenoot+
[G]heef ick jonstich om niet,Ga naar margenoot+
[V] die te mywaert vliet,Ga naar margenoot+
[O]m troost in u verdriet, en doet desen raet mijn.Ga naar margenoot+
O Princelijcke Coninginne vailjant,
[T]riumphant,
[C]leedt u eerlijck playsant,Ga naar margenoot+
[M]et cieraet abundantGa naar margenoot+
[W]ordt aen der liefden bant,Ga naar margenoot+
[M]aeckt u inwendich schoon,Ga naar margenoot+
[W]s Conincx woordt, al in u herte plant
[M]et verstant
[W]andelt aen elcken cant,
[C]ostelijck is den pant
[D]ie ghy sult crijgen want, bouen in s'Hemels throon
[G]ods eeuwich Soon
[W]erdt uwen grooten loon,Ga naar margenoot+
[E]en schoon blinckende croon, stelt hy daer op u hooft,Ga naar margenoot+
[S]oo ghy gelooft, Ende beleeft waerachtichGa naar margenoot+
[S]ijn woorden crachtich,
[G]hy wert deelachtich, sijn schoon juweelen al,Ga naar margenoot+
[S]oo ghy volstandich blijftGa naar margenoot+
[T]ot den eynd' inghelijftGa naar margenoot+
[E]n in liefde beclijft,Ga naar margenoot+
[O]nmogelijck dat men schrijft, wat hy u deelen sal.Ga naar margenoot+
Door I.I. |
|