De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
[pagina 82]
| |
op de wijse: Gheeft my te drincken nae mijnen dust.
AL die om strijden hebben lust,
Spoedt u, en wilt den hoop vermeeren
Als fraey Soldaten u oprust,
Ga naar margenoot+Legt af alle dijn oude cleeren,
Ga naar margenoot+Van u eyghen wercken, omkeeren
Ga naar margenoot+Moet ghy, en leeren, strijden int veldt,
Ga naar margenoot+Met den Coninck den Heer der heeren,
Ga naar margenoot+Die ouer al heeft groot gheweldt.
Ga naar margenoot+Sijn baniere staet opgherecht
Ga naar margenoot+Onder de Heydenen verheuen,
Comt, zijdy Slaef, oft eyghen Knecht,
Maeckt dat ghy hier zijt opgheschreuen,
Ga naar margenoot+De vrijheyt sal u zijn ghegheuen
Iae oock het leuen, al waert ghy doot,
Ga naar margenoot+Wilt ghy hem ghehoorsaem aencleuen,
En gheloouen zijn woorden bloot.
Sijn Basuynen die zijn ghehoort
Ga naar margenoot+Ouer de Weerelt in alle hoecken,
Ga naar margenoot+Comt al die wil, dus luydt sijn woort,
Ga naar margenoot+Hy en wil gheen persoon uytsoecken,
Ga naar margenoot+Maer al die willen sal hy vercloecken,
Alsoo sijn Boecken, ghetuyghen claer,
Ga naar margenoot+Maer die hem dient en mach niet voecken
Ga naar margenoot+Hier op sijn leuen, t'is openbaer.
Vader, Moeder, Wijf ende Kint,
Ga naar margenoot+Susters en Broeders moet men haten,
Ga naar margenoot+Want wie yet bouen hem bemint,
Is hem onweerdich, wilt dit vaten,
| |
[pagina 83]
| |
Maer die't om sijnen wil al verlaten,
Het sal haer baten, seer vele: wantGa naar margenoot+
Tot Coninghen al sijn SoldatenGa naar margenoot+
Troont hy int nieuwe beloefde lant.Ga naar margenoot+
Elck Krijsman moet besneden zijn,Ga naar margenoot+
Int verborghen wesen een Iode,Ga naar margenoot+
Niet vleeschelijck de wapen dijnGa naar margenoot+
En zy, maer nae des Schrifts ghebode,Ga naar margenoot+
Moet sy wesen machtich voor Gode,
Dat men uytrode, ende treft,Ga naar margenoot+
Al wat hem hier in aller mode
Teghen Gods kennisse verheft.
Wilt in de macht die Godt u gheeft,
V lenden met de waerheyt stijuen,Ga naar margenoot+
Staet aenghetoghen met den kreeftGa naar margenoot+
Der gherechticheyt tot beclijuen,
Om t'Euangelium te drijuen
Wilt altijdt blijuen, gheleert, gheschoeyt,
Becleedt inwendich uwe lijuen
Met de liefde, die vyerich gloeyt.
Die Hope der salicheyt wilt
V tot eenen Helm opstellen,Ga naar margenoot+
Grijpt aen voor alle dinck den schiltGa naar margenoot+
Des gheloofs, als strijdtbaer ghesellen,
Die vyerighe pijlen der hellen,
[A]l sonder quellen, condt ghy subijt
Daermed' uytblusschen, met versnellen
[L]oopt dus verduldich tot den strijdt.
Met t'sweert des geests strijdt onversaechtGa naar margenoot+
[G]ods woorden draecht, in s'herten gronden,
| |
[pagina 84]
| |
En siet dat gy in als behaeght
Vwen Hooftman tot allen stonden,
Die aerdtsche leden, t'lichaem der zonden,
Ga naar margenoot+Doodt met veel wonden nae den heesch,
Ga naar margenoot+Wilt ghy een vroom heldt zijn bevonden,
Ga naar margenoot+Doodt al de wercken van het vleesch.
Ga naar margenoot+Wie dient, die neme sijn dienen waer,
Ga naar margenoot+Wie ouer den heyrlegher reene
Ga naar margenoot+Ghestelt is tot een wachter daer,
Ga naar margenoot+Dat hy waerschouwe groot en cleene:
Ga naar margenoot+Weest nuchteren, waeckt al ghemeene,
Ga naar margenoot+Want sterck te beene, den vyandt is,
Wie buyten t'Legher gaet alleene,
Ga naar margenoot+Als Dyna, wandelt onghewis.
Princelijcke strijders vailjant,
Volherdt in dat ghy hebt begonnen,
Ga naar margenoot+Tot dat ghy den laetsten vyandt
Ga naar margenoot+De doot sult hebben ouerwonnen:
Ga naar margenoot+Palmen en croon sal men u jonnen,
Ga naar margenoot+Men soud' niet connen bedencken vroet,
Ga naar margenoot+Hoe ghy als de claerheyt der Sonnen
Ga naar margenoot+Int Rijcke Gods sult blincken soet.
Ga naar margenoot+Een is noodich. |
|